De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Thienen.Prologhe.
In dit spel zijn acht personagen: Ionstigh herte, Lieflic begrijp, Eerlicke ionste, Staervende mensche, Schijn van heligheyt, Ydel voortstel, Schriftuerlic zin, Figuerlic bewijs. Ionstigh herte.
1[regelnummer]
Minlick in sayzoene
Thertekin my verfraeyt,
Ga naar voetnoot1-2
De veldekins staen groene
Met blomkins bezaeyt;
5[regelnummer]
Hoe zoudic ghetrueren,
Van herten zijn verdraeyt?
Vliedt wegh alle rancueren,
Wel ben ic ghepaeyt!
Ga naar voetnoot6-8
Die zuver claer fonteyne,
10[regelnummer]
Dat lovelic graen,
Vloeyt hier inden pleyne
Met aderkins ontdaen;
Ga naar voetnoot9-2
Schoon sprijnghen haer conduten,
Lof moet zijs ontfaen;
Ga naar voetnoot13-4
15[regelnummer]
Danst nu wter muten
Ga naar voetnoot15
Die wilt solaes angaen.
Dedel Ghendtsche maeght
Ga naar margenoot+
In eeren verre vernaemt,
Die my wel behaeght,
20[regelnummer]
Heift nu een feeste gheraemt;
Ga naar voetnoot18-0
Eere reyn met liefden
Ga naar voetnoot21
Zendic haer ongheschent,
Haer lof zy ghaerne briefden,
Ga naar voetnoot23-4
Zoo zijnze verzaemt.
Ga naar voetnoot1-24
| |
[pagina 346]
| |
25[regelnummer]
Hoort, hoort aerdyghe Rhetorizienen
Der fonteynen van Thienen, ghenough bekent,
Ga naar voetnoot25-6
Trect rasschelic, hoort mijn vercombienen,
Schaerpt u engienen, by der maeght van Ghendt;
Ga naar voetnoot27-8
Verchiert haer feeste groot en excellent,
30[regelnummer]
Tooght haer, zoo Rhetorica u bevel doet,
Wt goeder ionsten, met consten ongheschent,
Schriftuerlic, figuerlic in een spel doet,
Ga naar voetnoot30-2
Zeght claerlic, openbaerlic en niet el doet:
Ga naar voetnoot33
Welc den mensche staervende meesten troost es;
35[regelnummer]
Tooght hem dat natuerlic en wel begloost es.
Ga naar voetnoot35
Maer eerst en voor al, stelt u ter prologhen:
Ga naar voetnoot36-7
Een dueghdelicke zaeck es goet om vertooghen.
Ga naar voetnoot25-37
Lieflic begrijp.
De vader almaghtigh,
Eerlicke ionste.
De zone zeer wijs,
Lief.
40[regelnummer]
De helighe gheest zachtigh,
Eerl.
Deeuwigh paradijs,
Dry persoonen maer een God alleene;
Lief.
Even crachtigh
Eerl.
In alle zijn bewijs,
Ga naar voetnoot40-4
Lief.
45[regelnummer]
Wien verdachtigh
Eerl.
Lof, eere en prijs
Werdt toegheschreven, behoede int ghemeene
Onzen Keyzere met der maeght reene
Van Ghendt, ghevende in voorspoede goet
| |
[pagina 347]
| |
50[regelnummer]
Metten edelen Bourgoenschen bloede zoet.
Ga naar voetnoot45-0
Lief.
Eerst om een verzoetzele
Eerl.
En om een accoort
Lief.
Naer ons bevroetzele,
Lief.
Bieden wy groetzele,
Ga naar margenoot+
Eerl.
Saluut en confoort;
Lief.
In Gods behoetzele
Eerl.
Bevelende voort
Ga naar voetnoot56-9
Lieflic begrijp.
60[regelnummer]
Allen die de stadt in dueghden regeren,
En die goetwilligh hier compareren
Oft dezer feesten als goetionstigh blyven,
Waer zy hem gheclaerct oft onconstigh schryven.
Ga naar voetnoot60-3
Eerl.
God wil ooc bewaren
Lief.
65[regelnummer]
By zijnder gracyen
Eerl.
En in dueghden ghesparen
Eerl.
En die hem hier paren
Lief.
70[regelnummer]
Te dezer spacyen
Eerl.
Haer conste te baren
Lief.
Wt recreacyen,
Eerlicke ionste.
Deis groeten wy broederlic met minlicker daet.
Ga naar voetnoot69-3
En boven dandere elc princelic zaet
| |
[pagina 348]
| |
75[regelnummer]
Van steden, dorpen of rapassen met,
Die God in dueghden laet groyen en wassen net.
Ga naar voetnoot74-6
Lief.
Notable heeren
Eerl.
Der Ghendtscher warande,
Lief.
Die de wapenen eeren
Eerl.
80[regelnummer]
Vanden zoeten lande
Van Vlaenderen alst byder wapene blijct,
Ga naar voetnoot77-1
Lief.
Ons slecht voorts keeren
Eerl.
Neimt ten besten verstande,
Lief.
Peynst: conste te leeren
Eerl.
85[regelnummer]
En es gheen schande
Lief.
En qwalicken esse by ons bedijct.
Ga naar voetnoot82-6
Nochtans Ionstigh Herte dwelc ons niet en bezwijct,
Brijnght ons tuwer feesten wt rechter minnen.
Valter wat fauten, wilter niet naer pinnen;
90[regelnummer]
Hoort, ziet, zwijght, tspel gaen wy beghinnen.
Ga naar voetnoot87-0
De staervende mensche.
O wonderlic wezen en zeer meshaghelic,
Beclaghelic en onverdraghelic,
Der aermer menschelicker natueren!
Ga naar voetnoot91-3
Ach Adam, hoe dorste ghijt zijn ghewaghelic,
Ga naar margenoot+
95[regelnummer]
Dat ghy onversaghelic waert cnaghelic
Den appel vul van bitteren humueren,
Ga naar voetnoot94-6
Duer wiens amueren moet de doot bezueren
Ga naar voetnoot97
Al dat hier oyt leven ontfanghen heift.
O menschelick gheslaghte schoon van figueren,
| |
[pagina 349]
| |
100[regelnummer]
Ghy mueght wel trueren, dwelc tallen hueren
Zonder controlueren int verstranghen leift,
Ga naar voetnoot101
En dat u de doot aldus bevanghen heift,
Ga naar voetnoot102
Want duer dat nydigh serpentigh becueren
Eyst, dat ghy subiect der helscher slanghen leift,
105[regelnummer]
Die tuwaerts stekende altijts haer wanghen heift,
Zouckende wienze zou mueghen bedaerven.
Ga naar voetnoot103-6
Ach staerven, staerven, ghy zijt een zwaer aerven;
O doot, ghy zijt elckerlijc even milt;
Ga naar voetnoot107-8
Nochtans ghewilligh wil ic staerven,
110[regelnummer]
Nemende een vast gheloove voor mynen schilt.
Ga naar voetnoot110
Schijn van heligheyt.
Vriendt, hoe vaerdy?
Staervende mensche.
Alzo de heere wilt;
Wat hy ordonneirt, dat moet ghedaen zijn.
Ydel voortstel.
Staerfdy ooc willighlic?
Staervende mensche.
115[regelnummer]
Tmoet eens bestaen zijn,
Wy en hebben hier gheen blyvende plaetse;
Ga naar voetnoot115-6
Elckerlijck heift zynen tijt en taetse,
Ga naar voetnoot117
Niet wetende wanneer den slagh vallen magh.
Schijn van heligheyt.
En grouwelt u niet?
Staervende mensche.
120[regelnummer]
Laet dat stallen, ach;
Ic weet wel dat ic staerve datt noot es
Ga naar voetnoot120-1
En dat dit leven een loop ter doot es;
Douders zijn vooren, dat slae ic wel ga.
Ga naar voetnoot122-3
| |
[pagina 350]
| |
Ydel voortstel.
Ghy zijt noch ionck.
Staervende mensche.
125[regelnummer]
Daer en vraegh ic niet na,
Ben ic ionck of oudt, ten brijnght niets nevens by;
Ga naar voetnoot125-6
Tstaerven es de poorte des eewigh levens vry,
Die daer magh gheraken, alle vruecht hy verwaerft:
Ga naar margenoot+
Zaligh staerft hy die inden heere staerft;
Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Dit maect mijn herte meest los van zorghen.
Schijn van heligheyt.
En of u de heere noch wilde borghen,
U verlossende van dezen verzeere fijn,
Ga naar voetnoot131-2
En zoudijs niet beghaeren?
Staervende mensche.
Hy es de heere mijn,
135[regelnummer]
Wat hem ghenaem es in zynen ooghen
Ga naar voetnoot135
Dat zallic goetwillighlic ghedooghen,
In hem alleene staet mijn betrauwen.
Ydel voortstel.
Es dat u voornemen?
Staervende mensche.
Iaet, zonder flauwen;
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Want leif ic, staerf ic, dats zeker alzo,
Ic ben des heeren altijts; dies ben ic vro,
Ga naar voetnoot140-1
Zijnder goedertierigheyt ic my bevele.
Ydel voortstel.
Dats wel ghedaen, maer te dezen spele
Wildy u brijnghen ten hemelschen choore
145[regelnummer]
En vry zijn vanden helschen ghestoore,
Zo anvaert ons oorden, tzal u baten;
Ga naar voetnoot143-6
Doet u ter aerden bestellen zonder laten
In ons heligh habijt, ghy en zult niet falen;
God zelve zal u ontwyfelic halen
| |
[pagina 351]
| |
150[regelnummer]
In zijn rijcke met vroylicken bedryve.
Ga naar voetnoot150
Ons oorden es van zulcken beclyve,
Dat alle de ghuene die begraven werden
Int heligh habijt, zullen verheven werden
Ga naar voetnoot151-3
Int rijcke des hemels, dit wilt bedijncken.
Staervende mensche.
155[regelnummer]
Zulc gheluut en wilt my in dhooren niet clijncken,
Tzoude my crijncken; laet dat blyven dan.
Ga naar voetnoot155-6
Schijn van heligheyt.
Ghy zoudt u ooc bedrooghen schryven, man.
Ga naar voetnoot157
Maer wildy u zake wel ghereghelt hebben,
Zekerlic vaste ende als bezeghelt hebben,
160[regelnummer]
Anvaert ons orden die veil heylygher es,
Met der begravijnghen, die veil veylygher es,
Ga naar voetnoot161
Van onzen zeer helyghen habyte;
Ten staet my nemmermeer te verwyte
Ga naar margenoot+
Ghy en werdt verlost van allen gheweene.
Ga naar voetnoot163-4
165[regelnummer]
Ons oorden heift die gracye alleene.
Volght mynen raedt, wildy wel bewaert zijn,
Inden choor der ijnghelen zuldy gheschaert zijn;
Hier op troost u, wildy zalighlic scheyen.
Ga naar voetnoot166-8
Staervende mensche.
Ic zalt met Gode wel anders beleyen
170[regelnummer]
En verbeyen zijn groote ghenade.
Ga naar voetnoot169-0
Ydel voortstel.
Laet dat varen, doet by mynen rade,
Ga naar voetnoot171
Zonder schade crijghdijs lof en danck, prijs.
Staervende mensche.
Zo zoudic temmeren op een cranc ijs,
Nergherens ganc wijs; ooc zoudic dat doen?
Ga naar voetnoot173-4
| |
[pagina 352]
| |
Schijn van heligheyt.
175[regelnummer]
En ghelooft hem niet, ghy en mueght niet bat doen
Ga naar voetnoot175
Dan dat ghy u op mijn woorden fondeirt,
Want die zijn waerachtigh.
Ydel voortstel.
Ghy abuzeirt;
Ga naar voetnoot178
Dat ic hem zegghe dat es warachtygher,
180[regelnummer]
Ons helyghe oorden es veil crachtygher
Dan duwe es, en lates niet bedrieghen
Ga naar voetnoot181
Met flatternye.
Schijn van heligheyt.
Laet vry dat vlieghen;
In ons oorden en was noyt bedrieghere
185[regelnummer]
En zy es beter, ic en ben gheen lieghere,
Dan duwe es, dat zoudic wel dorren prouven
Ga naar voetnoot186
Met disputacyen.
Staervende mensche.
Gaet henen schouven,
Want ic en achte u woorden niet waert een sletere.
Ga naar voetnoot188-9
190[regelnummer]
Inden heere betrauwen es veil betere
Dan inde princen, met corter verhaligheyt
Inde zonen der menschen zonder zaligheyt.
Ga naar voetnoot190-2
Gaet wegh, ic en zoucke gheen ydel supersticyen,
Noch vicyen van qwaden suspicyen;
195[regelnummer]
Gaet, ic en magh u niet langher ghelusten.
Ga naar voetnoot193-5
Ydel voortstel.
Stelt u te vreden vriendt, en wilt u rusten
Ga naar voetnoot196
Op tghene dat ic u ghezeyt hebbe.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 353]
| |
Schijn van heligheyt.
Gheloovet dat ic u vooren gheleyt hebbe,
Of anders zuldy u zelven schenden.
Ga naar voetnoot198-9
Staervende mensche.
200[regelnummer]
Gaet van hier en leedt elders den blenden,
Ga naar voetnoot200
Ghy en zult niet vinden dat ghy hier zouct;
Gaet, of voor God werdy van my vervlouct.
Ydel voortstel.
Thoyn, ic ga dryven!
Schijn van heligheyt.
Ic rume ooc tcrijt;
205[regelnummer]
Hier langhe te blyven waer cleyn proffijt.
Ga naar voetnoot203-5
Staervende mensche.
Och alder zoetste Iesu ghebenedijt,
Wien hemel en aerde en helle belijdt,
Ghelooft zijt, dat ic de gasten ontledight ben
En dat ic met u alleene bevredight ben;
Ga naar voetnoot208-9
210[regelnummer]
Haer ingheven zou my bedroghen hebben,
Haer voortstellen zou my gheloghen hebben;
Ga naar voetnoot210-1
Ic en wil op zulck waerck niet temmeren
Noch mijn zinnekins daer met belemmeren,
Maer ic wil my voughen metten bekenden;
215[regelnummer]
Mijn hertekin willic tuwaerts wenden,
U hulpe anroupende op deis stonde
Wt vierygher herten metten monde:
Ga naar voetnoot213-7
God, vader almaghtigh, die gheschepen hebt
Hemel en aerde duer u godlicke cracht,
| |
[pagina 354]
| |
220[regelnummer]
Ic gheloove in u diet al begrepen hebt
En in Iesum Christum, u wterste maght,
Uwen eenyghen zone hooghe gheacht,
Ontfanghen vanden helyghen gheeste,
Vander maeght Maria, ootmoedigh bedacht,
225[regelnummer]
Gheboren binnen swaerels foreeste;
Ga naar voetnoot220-5
Bevrijdt my vanden helschen tempeeste,
Altijts my staerckende in goede waercken
By dordonnancye der helygher kaercken.
Ga naar voetnoot226-8
Ic gheloove dat hy tonzer behauwenesse
230[regelnummer]
Ghepassijt gheweist es onder den richtere
Pilato, tot elcx anschauwenesse;
Ic gheloove dat hy, ons verlichtere,
Ga naar voetnoot230-2
Ghecruust es gheweist, een beslichtere
Des toorens die Adam hadde verworven
Ga naar margenoot+
235[regelnummer]
Int prouven des appels, dootzondigh stichtere,
Dies tmenschelic gheslachte was bedorven;
Ga naar voetnoot233-6
Ic gheloove dat hy daer om es ghestorven,
Afdwaeyende alle zondyghe waercken
Ga naar voetnoot238
By dordonnancye der helygher kaercken.
240[regelnummer]
Ic gheloove dat hy begraven, ghedaelt es
Ter hellen, ten derden daghe verrezen;
Ic gheloove dat hy clemmende ghepaelt es
Ga naar voetnoot242
Ten hemele duer zijn goddelic wezen,
Zittende ter rechter handt midts dezen
245[regelnummer]
Van u, o God, hemelsche vadere,
Van allen helyghen ghelooft, gheprezen;
Ic gheloove dat hy, ons beradere,
Ga naar voetnoot247
Oordeelen zal de menschen alle gadere,
Levende, doode, leeke en claercken
| |
[pagina 355]
| |
250[regelnummer]
By dordonnancye der helygher kaercken.
Prince, helyghe gheest goederthieren,
In u staet mijn gheloove zeer vaste;
In der helygher kaercken bestieren
Comt mijn gheloove ten rechten maste;
Ga naar voetnoot253-4
255[regelnummer]
In de ghemeenschap der helyghen ic paste,
In vergheffenesse der zonden puerlic,
In deeuwigh leven, ons wterste raste,
In verrizenesse des vleeschs ghebuerlic.
Ga naar voetnoot255-8
O heere, es my de vyandt vervuerlic,
260[regelnummer]
Houdt my stantvastelic zonder haercken
Ga naar voetnoot259-0
By dordonnancye der helygher kaercken.
Ga naar voetnoot218-261
O zoetste Iesu, wilt my nu staercken
In dit alder helighste Christen gheloove,
Dat my de helsche vyandt niet en roove;
265[regelnummer]
Want hier met ghewapent willic my zaten
Metten wapenen van charitaten
Met hope te staerven als een kaersten mensche.
Ga naar voetnoot265-7
Maer heere, zendt my te mynen wensche
U helyghe Schriftuere, die my ter noot
270[regelnummer]
Met Figuerlic Bewijs nu voor mijn doot
Als zalyghe helpers moghen by staen,
Zo zallic van allen zonden vry gaen.
Ga naar voetnoot268-2
O heere, anhoort mijn vieryghe bede,
Onderzoucker der herten.
Ga naar voetnoot274
Schriftuerlic zin.
275[regelnummer]
Hier zy Gods vrede
Ga naar margenoot+
En met hem allen die hier vergaert zijn.
Ga naar voetnoot275-6
Staervende mensche.
Wien hooric daer?
Figuerlic bewijs.
En wilt niet bezwaert zijn,
Tzijn twee vriendekins, zone vercoren,
280[regelnummer]
Die u ten trooste (wilt staercheyt oorboren)
Ga naar voetnoot279-0
Hier commen bezoucken; twerdt u ghewin.
| |
[pagina 356]
| |
Staervende mensche.
Hoe heetty vriendekins?
Schriftuerlic zin.
Schriftuerlic Zin
En Figuerlic Bewijs zijn onze namen,
285[regelnummer]
Die den staervende mensche naer tbetamen
Solaes, troost en crachtigh confoort gheven,
Als zy duer temptacye ghestoort beven,
Ga naar voetnoot286-7
Vander waerelt, tvleesch en den duvel bevochten.
Duer Gods gracye wy hier gherochten
290[regelnummer]
U tonderwyzene, daer op neimt gome.
Ga naar voetnoot289-0
Staervende mensche.
Och hertelicke vriendekins, zijt willecome,
Ws by zijns es my harde nootelick;
Ic ben bedroghen by na zeer grootelick
Van tween, zy brachten my in zwaer ghepijn.
Ga naar voetnoot292-4
Figuerlic bewijs.
295[regelnummer]
Wie zijnze gheweist?
Staervende mensche.
Heligh inden Schijn
En Ydel Voortstel; elc my mellen wilde
Dat ic staervende mynen troost stellen wilde
In haer broederschepen, my daer toe ghevende
300[regelnummer]
Dat ic mijn begravijnghe noch levende
In haer habyten wilde in tgoe legghen.
Elc van hem beeden waude my toe zegghen
Ga naar voetnoot297-2
Den hemel, maer tdocht my al qwaet zogh zijn.
Ga naar voetnoot303
| |
[pagina 357]
| |
Schriftuerlic zin.
Ach zone, dat zoude een daerlick bedrogh zijn,
305[regelnummer]
En troost u op zulcke fantazyen niet,
Maer stelt u campelic te stryen, ziet,
In dezen cryte als een vroom campyoen.
Ga naar voetnoot305-7
Anvaert den ‘staf’, zone, wildy wel doen,
‘Des gheloofs’ en wapent u staerckelic
Ga naar margenoot+
310[regelnummer]
Metter ‘wapenen’, ic raedt u claerckelic,
Ga naar voetnoot308-0
‘Der charitaten’, zo en mueghdy niet duchten;
In een vast betrauwen laet twyfel vluchten.
Tleift al inden heere, des betraut my,
En zal daer in staerven, niet en flaut vry,
Ga naar voetnoot313-4
315[regelnummer]
Dwelc duer een gheloove dat niet en manct
In vierygher liefden en vast betrauwen hanght;
Hier op fondeirt u, zone, twerdt u proffijt groot.
Ga naar voetnoot315-7
Figuerlic bewijs.
Des menschen leven es eenen strijdt bloot
Hier op der aerden; strijdt vry vromelic
320[regelnummer]
Met Christo, en betrout vulcomelic
Inde barmhertigheyt Gods onhendigh,
Ga naar voetnoot318-1
Die zynen eenyghen zone allendigh
Ga naar voetnoot322
Voor allen menschen ter doot ghegheven heift.
In hem alleene onzen troost becleven leift,
325[regelnummer]
En daer en es gheenen naem beqwamere
Den hemelschen vadere (ic bens ramere)
Ga naar voetnoot324-6
Waer duer de mensche magh behauwen werden.
Staervende mensche.
Dats mijn gheloove.
| |
[pagina 358]
| |
Schriftuerlic zin.
Wilt in betrauwen terden,
Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Christus ghetrau en abandonneirt niet
Die in hem betrauwen, maer preserveirt, ziet,
Zijn betrauwers voor dlydelick dooghen al,
Ghelijc den appele zijnder ooghen smal.
Ga naar voetnoot330-3
Hier inne troost u, dit es de havene
Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Van zekerheden, pijnt u te stavene
Op dit onverbrekelic fondament;
Den hemel werdt u zekerlic toe ghewent
Alzo verre als ghy daer nae gheleift hebt
En in Gods gheboden niet ghesneift hebt,
Ga naar voetnoot335-9
340[regelnummer]
Want wel leven reconcilyeirt ghemeynlic
Ga naar voetnoot340
Gods ontfermhertigheyt; ic zeght certeynlic.
Ga naar voetnoot341
Figuerlic bewijs.
Die een Christelic leven gheleyt heift
En Gods ontfermhertigheyt alzo verbeyt heift,
Ga naar voetnoot343
Magh wel troostelic staerven zonder waen.
Staervende mensche.
345[regelnummer]
Daer hebbic alle mijn maght toe ghedaen,
Ga naar voetnoot345
Dat ic in alle mijn daghelicx handelen
Ga naar margenoot+
Naer Gods gheboden hebbe willen wandelen.
Niet dat ic my metten Pharizein beroeme
Oft dat ic my daer duere zaligh doeme,
350[regelnummer]
Want mijn waercken acht ic als verghistigh broot.
Ga naar voetnoot348-0
| |
[pagina 359]
| |
Schriftuerlic zin.
Laett dat varen zone, ghy en hebt gheen noodt,
Ga naar voetnoot351
Want voor wien altijt een goet leven gaet,
Weir hy rustelic of verdreven staet
Ga naar voetnoot352-3
Oft hoe onverzienlic hy magh bestreden zijn,
355[regelnummer]
Hy zal in vercoelen rusten en in vreden zijn;
Ga naar voetnoot354-5
Dit es dwoort Gods, nemmermeer wanckelic;
Als hemel en aerde zijn verganckelic,
Zo zal dat blyven even gheduerlic.
Ga naar voetnoot357-8
Figuerlic bewijs.
In evangelio zeght Christus figuerlic:
360[regelnummer]
De boom die altijts qwade vruchten voort brijnght
Zal wt ghehauwen werden en ghecrijnct
Zal hy verbrandt werden en eeuwigh gloeyen;
Ga naar voetnoot359-2
De rechtvaerdyghe zal als tpalmkin bloeyen
Ga naar voetnoot363
En duer tgheloove zal eeuwigh zynen loon zijn
365[regelnummer]
By den heere.
Ga naar voetnoot364-5
Staervende mensche.
Ic wille zonder ghecroon zijn,
De heere doe zynen wille met my
Alst hem ghelieft.
Ga naar voetnoot366-8
Schriftuerlic zin.
Dats een zaligh bely,
370[regelnummer]
Blijft daer by, ten magh u niet leett wezen,
Christus ghenadigh zal u bereedt wezen.
Ga naar voetnoot369-1
Maer zone, want de staervende van zinnen es
Van buten te tooghen dat hy van binnen es,
Ga naar voetnoot372-3
Zoo tooght ons, wy biddens u tuwen confoorte,
| |
[pagina 360]
| |
375[regelnummer]
Uwen meesten troost met cleenen rappoorte,
Daer ghy mede verwinnen wilt dit vechten
Wt ganser herten.
Ga naar voetnoot374-7
Staervende mensche.
Ic zal u berechten,
Vercoren vrienden, mijns herten conduten-
380[regelnummer]
Al ben ic becommert van binnen, van buten-
Op dat elc maercke als in eenen speghele
En tzelve beware voor eenen zeghele,
In spyte des vyants vander hellen,
Ga naar margenoot+
Waer op ic staervende mynen troost wil stellen,
Ga naar voetnoot378-4
385[regelnummer]
Iont my wat rusten, zonder versnellen.
Ga naar voetnoot385
Staervende mensche.
O ontfermhertigh God, duerschynende claerheyt,
Onbegrypelic in u anthieren,
Ga naar voetnoot386-7
Zonder beghin of hende, eeuwyghe waerheyt,
Ga naar voetnoot388
Wiens woordt nemmermeer en zal faelgieren;
Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Die ons belooft hebt voor alle dieren
Ga naar voetnoot390
Duer uwen zone, goddelicke cyborye
Christum Iesum, ons hooghste triumphieren,
Des doots, des vleeschs, des duvels victorye,
Dafdwaeyen der zonden voor sdoots memorye
Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
En naer dit leven dat eeuwyghe leven;
Ontfermhertyghe heere, opperste glorye,
Als ic mynen gheest zal moeten gheven
En voor u rechtvaerdigh oordeel beven,
Ontfermt doch mijnre als therte benoost es:
Ga naar voetnoot399
| |
[pagina 361]
| |
400[regelnummer]
U ontfermhertigheyt meest mynen troost es.
Tot uwer barmhertigheyt troostelic vlie ic,
Die overvloedigh es en zonder hende;
Ga naar voetnoot401-2
Gheenen anderen troost, heere, en zie ic,
Waer ic my keere, waer ic my wende;
405[regelnummer]
Ghy tooghdeze David in zijn allende,
Achab warter ooc met overvloten,
Ga naar voetnoot405-6
Die tellende, wiens herte ghy kende,
Ga naar voetnoot407
Waert ooc ghenadelick daer met begoten.
Ten heift u, heere, ooc niet verdroten
410[regelnummer]
De zelve te tooghen der zonderssen,
Ga naar voetnoot410
Daer haer alle zaligheyt es wt ghesproten.
O heere, reynight mijn zondyghe merssen
Nu als de vyandt my zal willen perssen,
Altijts zouckende waer zynen roost es:
Ga naar voetnoot412-4
415[regelnummer]
U ontfermhertigheyt meest mynen troost es.
De Ninivyten hebben ooc ghesmaect
U ontfermhertigheyt, ghenadyghe heere;
Ga naar voetnoot416-7
De verloren zone hadt qwalic ghemaect,
Duer u ontfermhertigheyt cam hy ten keere;
Ga naar voetnoot418-9
420[regelnummer]
Petrus en Paulus zijn wten verzeere
Ga naar voetnoot420
Duer u ontfermhertigheyt, dat weetmen claerlic;
Ontfermelic gaefdy ooc een goe leere
Der overspeilderssen, die zeer zwaerlic
Voor u beschuldight wart openbaerlic
Ga naar margenoot+
425[regelnummer]
Vanden Ioden by valscher practijcken;
Ga naar voetnoot422-5
Schriftuere, figuere, ghy tooght waerlic
Ga naar voetnoot426
Ontellicke andere van ghelijcken.
Och heere, en wilt my ooc niet bezwijcken,
Ontfermt mijns, arm zondare, die verloost es:
Ga naar voetnoot428-9
430[regelnummer]
U ontfermhertigheyt meest mynen troost es.
Prince, barmhertigh boven alle u waercken
Gaet u ontfermhertigheyt ongrondigh;
Ga naar voetnoot431-2
De sacramenten der helygher kaercken
Vloeyen daer wte, dats elcken condigh,
Ga naar voetnoot434
| |
[pagina 362]
| |
435[regelnummer]
Waer duere alle vlecken, hoe zondigh,
Ghezuvert werden en af ghewasschen.
O heere, an mijn arm ziele wondigh
Tooght u ontfermertigheyt en wilt u rasschen
Nu als ic zal ghedyen tot asschen;
Ga naar voetnoot437-9
440[regelnummer]
Protesterende zegghic ,want mijn propoost es:
Ga naar voetnoot440
U ontfermhertigheyt meest mynen troost es.
Figuerlic bewijs.
Dats een protestacye die de duvel haett.
Och lief zone, ziet dat ghy niet en laett
Ghy en blijft volstandigh, acht gheen gheruchten.
Ga naar voetnoot443-4
Staervende mensche.
445[regelnummer]
God vergheift de zonden duer een verzuchten;
Zoudic dan duchten? neen ic niet, vrylick.
Ga naar voetnoot445-6
Schriftuerlic zin.
Zo zuldy ghenooten, staerft vry blylick,
Ga naar voetnoot447
Alle de weldaedt die oyt ghedaen wiert
In der helygher kaercken, oft begaen wiert;
450[regelnummer]
Staet vast in tgheloove.
Staervende mensche.
Ic en zal niet falen.
Figuerlic bewijs.
Nu broeder, en laet niet langher dralen:
Ic zal hem ‘dlicht van charitaten’ halen,
Tooght ghy hem, tes tijt, den rechten standaert
455[regelnummer]
Daer hy in verwinnen moet als hy daer van vaert;
Ga naar voetnoot452-5
Ic maerck wel, hy en zals niet langhe hier maken.
Staervende mensche.
Mijn herte beghint invierigh te blaken,
Ontbindt my, heere, haelt my, maght wezen.
Ga naar voetnoot457-8
| |
[pagina 363]
| |
Schriftuerlic zin.
Anzieten hier, zone, die u heift ghenezen,
Ga naar voetnootBij 459
Ga naar margenoot+
460[regelnummer]
Dlammekin in Apocalypsi verwonnen heift.
Ga naar voetnoot459-0
Figuerlic bewijs.
Anzieten die de doot en tleven can gheven,
Anzieten die de waerelt verwonnen heift.
Ga naar voetnoot461-2
Schriftuerlic zin.
Anzieten wiens bloedekin root gheronnen heift
In afwasschijnghe van alle zonden.
Ga naar voetnoot463-4
Figuerlic bewijs.
465[regelnummer]
Anzieten met zynen bloedyghen wonden,
De fonteyne van ontfermhertigheden,
Schriftuerlic zin.
Van gracyen,
Figuerlic bewijs.
Des levens
Schriftuerlic zin.
Vol smertigheden,
470[regelnummer]
Die alle des waerelts zonden vervanghen heift.
Ga naar voetnoot469-0
Staervende mensche.
Ghelijc als thertekin beghaerlic zijn ganghen heift
Dorstigh naer de fonteynkins inden pleyne,
Sghelijcx mijn hertekin groot verlanghen heift
Naer u, Iesu, levende fonteyne.
Ga naar voetnoot471-4
| |
[pagina 364]
| |
475[regelnummer]
Ghy lavet al dat leift int ghemeyne,
Ontfermhertyghe heere, comt my te baten;
Al ben ic, aerm zondare, van dueghden cleyne,
Verbaerght my in u wondyghe gaten;
Ga naar voetnoot475-8
Swaerelts pompuesheyt willic ghaerne laten.
480[regelnummer]
Ontfermhertelic troost my in dezen cryte:
Haelt my, Iesu, alst past by apetyte.
Ga naar voetnoot479-1
Figuerlic bewijs.
Hebt altijt u ooghen even ghedichte
Ootmoedelick inder fonteynen ghezichte,
Hy en zal zijn ooghen vol alder ghenadigheyt
485[regelnummer]
Van u niet slaen, maer met voorspoedigheyt
U beschaermen voor de helsche nacyen.
Ga naar voetnoot482-6
Staervende mensche.
O fonteyne van Syloe vol gracyen,
Levende putte vol alder ghenaden,
Staet my by met confortacyen
490[regelnummer]
Als my de vyant zal commen beladen.
Ga naar voetnoot487-0
Ghy stondt den moordenaere, heere, in staden
Die noyt ter waerelt en hadde dueght ghedaen;
Ga naar margenoot+
O Iesu, laett my in u hertekin baen
Dat zo wondigh om mynen twille es begaen;
Ga naar voetnoot491-4
495[regelnummer]
O Iesu, wilt mijnder nu gade slaen,
Ghespijst met uwen helyghen inbyte:
Ga naar voetnoot495-6
Haelt my Iesu, alst past by apetyte.
| |
[pagina 365]
| |
Schriftuerlic zin.
Dit es tfonteynkin der hoven zeer zoet
Daer al dat leift by wassen en groyen moet,
500[regelnummer]
Dit is tclaer fonteynkin diet al verhueght
Waer inne alleene ghy troost vinden mueght,
Tuwaerts bernende in minnen gloedigh.
Ga naar voetnoot498-2
Staervende mensche.
Fonteyne bermhertigh in Lybano vloedigh,
Zijt doch mynen troost in dezen wederstoot;
Ga naar voetnoot503-4
505[regelnummer]
Zelve zeghdy, dat maeckt my nu moedigh:
Ic en wille voorwaer niet des zondaers doodt,
Maer meer dat hy hem bekeere ter noot.
Ga naar voetnoot506-7
O Iesu, mynen tryumph, mijn croone,
Ontfanght my ghenadelick in uwen schoot;
510[regelnummer]
Bermhertyghe heere, alles troosts ghewoone,
Gheift my u eeuwigh rijcke te loone,
Deis doodt en achtic, heer, niet een myte:
Ga naar voetnoot508-2
Haelt my Iesu, alst past by apetyte.
Figuerlic bewijs.
Dit es tfonteynkin van cyropygher mynen,
Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Roupende: comt, die aerbeyt met pynen
Oft verladen zijt, en wilt niet myen,
Comt, ic zal u vermaken en verblyen;
Ga naar voetnoot515-7
Hier inne troost u voor shemels vereenen.
Ga naar voetnoot518
Staervende mensche.
Prince, zoete Iesu van Nazareenen
520[regelnummer]
Die my gheboren zijt en besneden,
Ga naar voetnoot520
Zijt mijns ontfermhertigh met Magdaleenen;
My hebdy doch hongher en durst gheleden,
My hebdy ghevast, my hebdy ghebeden,
My waerdy ghevanghen en anghetast,
| |
[pagina 366]
| |
525[regelnummer]
Ghecroont, ghegheeselt, bespoghen, betreden,
My waerdy zoo vaste ant cruce ghepast;
Ga naar voetnoot524-6
Ic roupe op u, aerm zendare beclast,
Diet al hebt ontlast, den duvel te spyte:
Ga naar voetnoot527-8
Haelt my Iesu, alst past by apetyte.
Ga naar voetnoot471-529
Schriftuerlic zin.
530[regelnummer]
Dats een schoon verstant,
Figuerlic bewijs.
Een Christelic voornemen.
Ga naar voetnoot530-1
Schriftuerlic zin.
Staerft hy in dien brant,
Staervende mensche.
535[regelnummer]
Barmhertyghe heere, conijngh der gloryen,
In u ontfermhertigheyt hebbic ghehoopt;
Ic troost my, als my de wree doot nu noopt
Ic en zal niet beschaemt zijn voor eenigh tempeest;
Ga naar voetnoot537-8
Heere, in uwen handen beveil ic mynen gheest.
Ga naar voetnoot539
Schriftuerlic zin.
540[regelnummer]
Dats een zalyghe doot,
Figuerlic bewijs.
Een troostelic staerven;
Ga naar voetnoot541
Zo doende zalmen den hemel verwaerven.
Schriftuerlic zin.
Beminde vrienden die dit anschauwen,
Wy bidden u willet met herten onthauwen.
Ga naar voetnoot544
| |
[pagina 367]
| |
Figuerlic bewijs.
545[regelnummer]
Al hebdy een Christelic leven gheleydt,
En wilt alleene daer op niet bouwen,
Schriftuerlic zin.
Maer als ghy naect van dezer waerelt scheydt
En ghy u (staervende) ter doot bereydt,
Op Gods ontfermhertigheyt stelt u betrauwen.
Figuerlic bewijs.
550[regelnummer]
Zijn goedertierheyt zal u bedauwen,
Zonder flauwen, metten hemelschen scharen.
Ga naar voetnoot550-1
552[regelnummer]
De fonteyne dryvuldigh wil u bewaren.
Ga naar voetnoot552
Finis. | |
[pagina 368]
| |
|