De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| ||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||
InleidingDe personagesHoofdpersoon | ||||||||||||||||
De vorm
| ||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||
479b ontbreekt; 379 staat onder een verkeerde kop. Scheiding van clauzen wordt op de gebruikelijke manier aangegeven: ----x----x//----ij; verbinding van clausen op twee manieren: ----x----ij/----ij en ----x----x/--x--ij (57/9, 81/3, 169/1 enz. maar niet in 231/3 en 375/7, hoewel daar geen scheiding bedoeld kan zijn). Op de tweede manier, met overlopend binnenrijm, is eerder aandacht gevestigd in sMenschen Sin blz. 75. | ||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudIntroductie (1-9) | ||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||
De godsdienstige opvattingDe schrijver verwerpt achtereenvolgens een reeks antwoorden die zijn collega's wel kozen, omdat iemand met een onrein geweten, die dus beseft dat zijn leven niet in dienst van God stond, er geen baat bij heeft. Geloof, hoop, liefde enzovoort zijn oorzaken van een rein geweten; daarom noemt hij het laatste de ‘meeste troost’. Als bewijs dienen enkele aanhalingen uit het O.T. en vele uit de brieven. In het N.T. komt het woord geweten niet voor. Dit dwingt de auteur tot vrijmoedige exegese, bijv. 1 Cor. 3:7 ‘de tempel Gods is heilig, welke tempel gij zijt’, twelc therte es gherust (169); Rom. 8:38, 39 ‘Wie zal ons scheiden van de liefde Gods ...’ elc dit wel vate, dat hy dit van desen meesten troost wtt (178); bij 1 Joh. 4:18 helpt hij een handje - lsquo;Volmaakte liefde drijft de vrees buiten’ wordt veranderd in Goe gherusticheyt waerpt wt alle vreeze (241). Met de figueren springt hij even gemakkelijk om. De goede moordenaar had slecht geleefd en kon daardoor geen goed geweten hebben. Hij werd echter plotseling van geloof, hoop en liefde vervuld en zijn consciencye werdt doen gherust ras (430). Stephanus toonde dat een goed geweten zijn ‘meeste troost’ was, doordat hij zonder angst stierf. Bij een theoretische behandeling blijft het, actuele vraagstukken worden niet aangeraakt. Slechts tonen de onnozele Zonder AErgh en de twijfelaar Diversche Opynye, dat niet ieder zo maar open staat voor dit antwoord. Axcele is een probleemloos wedstrijdspel, excentriek door de ongewone oplossing en de retarderende vorm. Formeel voldoet het aan de opdracht, meer niet. Iets ketters vond ik er niet in; de uitspraak in 340 vlg., over de verdienste van Christus, die ons waercken waerdigh beqwame Gode es makende, wijst op een katholieke achtergrond. De refreinen zijn in dit verband niet van belang. De zotte van Axel en Brussel werden in de druk waarschijnlijk verwisseld; in ieder geval is dat van Brussel onder Axcele gedrukt. | ||||||||||||||||
De opvoeringEen introductie met plechtige begroeting en een heilwens voor de keizer opent de voorstelling. Men neemt wel aan, dat als naamloze spreker in zo'n geval de regisseur optrad. De proloog noemt het thema en laat kennis maken met de eerst optredende personages. Vierigh Apetijt en Broederlicke Liefde volgen bij hun opkomst een bekend openingsmotief van zinnekens, in rondeelvorm en met de oproep Rijst - vgl. het begin van Caprijcke. Ze zijn vrolijk om het komende feest. Zonder AErgh en Diversche Opynye voegen zich bij hen en samen zullen ze de ‘vraghe’ beantwoorden. Eigenaardig is nu de aansluiting van het Spel. Gewoonlijk begint het laatste met een vraag of een opwekking als aanzet; het is niet alleen nieuw wat het rijm aangaat, maar ook van handeling. Na een pauze waarin het toneel ontruimd werd, ligt dat voor de hand. In Axcele beantwoorden de eerste woorden van het Spel echter direct de vraag die de | ||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||
proloog besloot. Gebeurde dat na een normale pauze? Werd er in dit geval niet gepauzeerd en was de onderbreking slechts formeel en zo kort, dat het gesprek nauwelijks onderbroken leek? Of ontbreekt de eerste claus van het Spel, waarin Vierigh Apetijt het gesprek op gang bracht? (In verband met de vorm van Axcele zou dit een tweeregelige claus geweest zijn, rijmend op -oopzele) De tekst bevat geen gegevens voor een gegronde keus uit deze mogelijkheden. Een twistgesprek met een reeks suggesties van Diversche Opynye en een paar domme opmerkingen van Zonder AEergh vormen het begin van het Spel. Wanneer dit niet tot resultaat voert, verschijnt ‘ex machina’ de Drie- eenheid boven in eenen throone (107). Troon is hier niet de term waarmee de rederijkers het ruime middendeel op de verdieping aanduidden, al was de figuere hier wel geplaatst, maar doelt op een grote zetel, waarin de drie Personen als menselijke figuren naast elkaar zaten, ieder door een attribuut gekenmerkt, bijv. de wereldbol, het kruis en de duif. Timmer beschrijft in § 14 enkele middeleeuwse afbeeldingen daarvan. Tot deze ‘figuere’ bidt Vierigh Apetijt om hulp en God de Vader antwoordt uit de toog. Daarmee begint de schriftuurlijke behandeling van het thema. De ‘meester’ krijgt een aandachtig gehoor, dat hem slechts met korte opmerkingen onderbreekt. Aan de obstructie van Diversche Opynye maakt hij kloek een eind en deze vetrekt. Evenals in Leffijnghe wordt bij de overgang naar het figuurlijk deel aan de dubbele eis van de Chaerte herinnerd. Er volgen vier figueren, telkens voorafgegaan door de aanwijzing ‘ziet binnen’ (376, 388, 414, 440). Na elkaar werden dus de gordijnen weggeschoven, terwijl de groep zich onder leiding van Schriftuerlic Verstandt over het toneel bewoog. Zo moet men zich de gang van zaken ook voorstellen in andere spelen waar twee of meer figueren samen vertoond werden. Meenene gebruikte daarbij de woorden ‘schuuft de gordyne’, 331. De vier togen aan het eind zullen alle beneden vertoond zijn, ook die van de Macchabeeën, al omvatte deze acht personen. In Leffijnghe vormden de Macchabeeën de apotheose en kreeg ieder van hen met een ‘rol’ een eigen aandeel in de vertoning. Daarvoor was de grote ruimte boven nodig. Hier vervult de figuere een deelfunctie naast drie andere. De acht - zonder rollen - zullen in een beperkte toogruimte achter elkaar gegroepeerd zijn, zoals op schilderijen wel gebeurde. De al gebruikte plaats boven behoefde voor hen niet ontruimd te worden. |
|