De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[pagina 178]
| |
[pagina 179]
| |
InleidingDe personagesHoofdpersoon | |
Overzicht van vorm en inhoud(het rijm is steeds gepaard; behalve A eindigen alle onderdelen gesloten)
Proloog ontbreekt | |
[pagina 180]
| |
Christus zullen ze als leden van
zijn lichaam opstaan. Wie in hem gelooft, zal leven. | |
De godsdienstige opvattingHet spel begint met het probleem van evangelie en wet. De hoofdpersoon verkeert in twijfel, wantmen tvolc nu diverschelic hoort leeren (16). Geestelijken prijzen de werken aan, anderen, hier Schriftuerlic Troost en Evangelische Leeraer, verwijzen louter naar de bijbel (23-38). Ze kennen de wet een beperkte taak toe (114) en zoeken het heil uitsluitend bij Christus en het geloof. Over de betekenis daarvan voor een stervende gaat het verder. De schrijver is sterk beïnvloed door het beroemde boekje van Gnapheus (W. de Volder), Een Troost ende Spiegel der Siecken (1525; uitgegeven in 1531 en 1547; op de Index geplaatst in 1550). Gnapheus was een verontruste en vervolgde uit de eerste jaren van de hervorming, vriend en mede-gevangene van Cornelis Hoen (1523) en van Jan de Bakker (1525), wiens leven en marteldood hij later beschreef (1529). De Troost ontstond tijdens een gedwongen penitentie- verblijf in een klooster. Het werk bestaat uit drie dialogen. De eerste, als proloog aangekondigd, is een gesprek tussen de leken Timotheus en Tobias over | |
[pagina 181]
| |
wantoestanden in de kerk: de geestelijkheid legt alle nadruk op offers en ceremoniën en verwaarloost de werken van barmhartigheid die het geloof vraagt. In de tweede vermaant Timotheus de zieke Lazarus geduldig het lijden te dragen, dat God hem oplegt tot beproeving van zijn geloof of als straf voor zijn zonden. Vervolgens komt Tobias op bezoek en betoogt, dat die doot met een vast ghelooue des toecomende leuens te begheeren, ende te aenveerden is. Uit deze dialoog en vooral uit het laatste deel ervan heeft de schrijver van Nieukaercke veel overgenomen. Het spel mist de scherpte en de ironie van de Troost; directe aanvallen op geestelijkheid en kerk ontbreken. Wel wordt het catechetisch gesprek in dezelfde hartelijke, bemoedigende toon gevoerd, onder andere door de vocatieven vriendt, lieve vriendt en broeder, die hier meer voorkomen dan in de andere spelen. Gebruik van dezelfde bijbelteksten of allusie daaraan (bijv. de dood is een slaap; in Adam sterven, in Christus opstaan; Christus bedekt de zonden), kon uit het gemeenschappelijk thema volgen. Er zijn echter ook overeenkomsten, die niet of niet direct op de bijbel teruggaan: tlichamelic staerven en es maer een duere om te passerene in dat eeuwigh leven’ (Nk 74, vgl. Joh. 5:24) - ‘die doot is ons dan een doorganc tot dat leuen (Troost blz. 218, 225). Opvallender is de volgende combinatie ‘een redene diemen ghemeenelic zeght: datmen voor tstaerven niet dorfte bezwaren, wistemen waer datmen zoude bevaren’ (Nk. 369) en ‘die helle dat es de vreeze der doot en voor Gods rechtvaerdigheyt een vergruwen’ (Nk. 376), naast ‘Men seyt ghemeynlic, het waer goet te sterven, die wist waer hy bevaren solde’ (Troost blz. 243) en vier regels verder ‘Die helle is anders niet, dan die vreeze ende verscrickinghe des doots, ende een grouwel voor Gods gherechtigheyt’. De figueren van Nieukaercke komen in de Troost als ‘figuerlike exempelen’ voor; eerst de metalen slang en Christus aan het kruis, vervolgens Jonas en de opstanding van Christus. Naar aanleiding van de eerste staat in de Troost (blz. 242): ‘Wat dinc is dit? Christus Iesus is by desen metalen Serpent ghefigureert, die aenden cruyce, als een warachtigh teeken des versoenings vander aerden verheuen is gheweest, op dat soo wie hem aensiet met die ooghen des gheloofs ende betrouwens, als dat hy ghesontheyt verweruen sal, die sal ghenesen ende wederom leuendich worden inder sielen, hoe seer dat hy ooc met dat fenijn der sonden ghequest of ghebeten is, dat ist dat Christus seyt’, (volgt Joh. 3:14, 15). De toelichting in Nieukaercke 295-305 komt hiermee in hoge mate overeen. Tevens blijkt verzamijnghe (298) corrupt voor verzoenijnghe. Over Jonas zegt de Troost (blz. 243): ‘Door desen Ionam is Christus ooc ghefigureert, als hy dat inden euangelio self seyt’; Nk. 434/5: ‘Hier by es Christus ghefigureirt, Zo hy zelve inde evangelye bediet.’ In beide teksten heet het geloof een geschenk, in de Troost: geloof dat door de liefde werkt, in Nieukaerkke is het metter liefden ghecleedt (personage) of met liefde verchiert (466), wat eveneens op de naastenliefde doelt, waartoe dit geloof leidt. Op dit aspect gaat het spel echter niet in, het concentreert zich op de dreigende dood, overeenkomstig de | |
[pagina 182]
| |
Gentse opdracht. Nieukaercke is geen berijmde verkorte versie van de Troost, maar een eigen werkstuk, waarin de auteur gebruik maakte van het hem sterk aansprekende geschrift. Voor zover mij bekend, toont geen ander rederijkersspel zo duidelijke beïnvloeding van Gnapheus. Deze was zelf schatplichtig aan Luther en Erasmus bijv.; de verzoenende geest van de laatste ontbreekt bij hem echter. Al had hij in 1525 nog niet geheel met de r.k. kerk gebroken, de reformatie droeg hij al in zich. Voor de schrijver van Nieukaercke geldt hetzelfde. De refreinen zijn in dit verband niet van belang. | |
De opvoeringHet geloof werd in de beeldende kunst als een vrouw in het wit uitgebeeld, met een kruis in de linker- en een kelk in de rechterhand, herinnerend aan Christus en de eucharistie - zie Timmers 377. Het is de vraag, of Tgheloove hier zulke attributen droeg. De Mestroostighe Mensche ziet haar verschijnen als ‘een vrauwe’ en ze wordt door Evangelische Leeraer herkend aan haar kleed. Anders dan in Leffijnghe zegt niemand iets over haar hemelse herkomst en een uiting van blijdschap ontbreekt. Deze simpele presentatie lijkt kenmerkend voor een spel waarin elk effectbejag afwezig is. De schrijver levert een betoog met tweemaal een aanschouwelijke onderbreking, meer niet. In andere spelen dienen de figueren onder andere voor een apotheose met eigen zeggingskracht; in Ipre zijn dat dezelfde figueren die Nieukaercke vertoont. Hier vormen ze louter toelichting bij het voorgaande. In plaats van een boeiend slot brengt het eind een nuchtere mededeling van de hoofdpersoon: het spel kan wel gesloten worden, aangezien hij voldoende is ingelicht. Gevoel voor toneel had de schrijver niet. |
|