De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Brugghe.Prologhe.
☞ In dit Spel zijn vier personagen, te weten Redelic ghevoelen, Twijfelic zin, Schriftuerlic troost, Gheestelic bewijs. Redelic ghevoelen.
1[regelnummer]
Gracye zy u en vrede int leven
Van God den vadere en Christo den heere,
De welcke hem zelven heift ghegheven
Voor onze zonden, naer Paulus leere.
Ga naar voetnoot1-4
Twijffelick zin.
5[regelnummer]
Vriendt, my verwondert boven maten zeere,
Midts dat ghy leeck zijt van cleender doctryne,
Ghy puert in schrifture; hoe mueght ghy de pyne,
Ga naar voetnoot5-7
Dat ghy niet met u broeders en blijft
In u simpel gheloove?
Schriftuerlic troost.
10[regelnummer]
Alle goede ghevijnghe ende gave vulmaeckt
Ga naar voetnoot10
Es van boven neder op ons ghedaeckt
Vanden vadere der lichten reene.
Ga naar voetnoot10-2
Redelic ghevoelen.
Voorwaer, onder alle ghiften ghemeene
Van Godt den vadere ons ghelaten,
Ga naar margenoot+
15[regelnummer]
Oorboorlicker gheene tot onzer baten
Ga naar voetnoot13-5
Dan dhelighe schriftuere, waer duer men kendt
Ga naar voetnoot16
Van onzen gheloove het recht fondament,
Want duer haer zien wy hooghst van waerde
Ga naar voetnoot18
Wat inden hemel es,
| |
[pagina 94]
| |
Schriftuerlic troost.
20[regelnummer]
Wat inder aerde,
Wat inde helle magh zijn gheschiende;
Al dat gheleden es, zijn wy duer haer ziende,
Ga naar voetnoot22
Wat teghenwoordigh es, wat toecommende zy.
Zonder deze ghifte, zo waren wy
25[regelnummer]
In Egypten, dats in duusterheyt ghezeten.
Ga naar voetnoot25
Twijffelic zin.
Eyst niet ghenough datse de gheleerde weten,
Op dat zy ons waerschuwen van ghebreken
Daer wy in mesdoen?
Ga naar voetnoot26-8
Schriftuerlic troost.
Hoort Paulum spreken:
30[regelnummer]
Al datter gheschreven es, verre of naer,
Es tot onzer leerijnghe gheschreven voorwaer;
Ga naar voetnoot30-1
Ende een andere gheift ons verstandt,
Dat elc magh nemen boucken inde handt
En lezen, erlezen, waer dat zy gaen,
Ga naar voetnoot32-4
35[regelnummer]
Tot dat zyze duer veil lezens verstaen,
Zo cryghende een vast gheloove expres.
Ga naar voetnoot36
Twijffelic zin.
Maer, midts dat hy noch pastuer noch precaer es,
Ga naar voetnoot37
Wat gaet hem zo zeere schriftuere an?
Redelic ghevoelen.
Waer omme zijn wy hier ghecommen dan?
40[regelnummer]
Hoe zullen wy solveren best tonzen wensche:
‘Welc meesten troost es den stervenden mensche’,
Hebben wy vander schriftuere gheen hulpe schier?
Ga naar voetnoot40-2
| |
[pagina 95]
| |
Schriftuerlic troost.
Daer omme commic, Schriftuerlic Troost, tot hier
Om met Redelic Ghevoel ten daghe van heden
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
U, Twijffelic Zin, te stellen in vreden.
Ga naar voetnoot45
Want die solveren zal deis vraghe int clare,
Ga naar voetnoot46
Hem waer wel noodt, dat de Heere ware
In zynen mond, als hy bin Moyses monde was,
Ga naar voetnoot48
Ende dat hy hadde tijdt, huere en pas,
Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Davids leppen en der Apostelen mondt,
Ga naar voetnoot50
Ende ten lesten bekende in zynen grondt
Tmisterye van Godts rijcke schoone.
Ga naar voetnoot51-2
Twijffelic zin.
Stelt doch te vreden my nu in persoone,
Zeght wat schriftuere es, met goeden bescheede.
Ga naar voetnoot53-4
Schriftuerlic troost.
55[regelnummer]
Daude ende tnieuwe testament beede,
De wet, propheten en evangelyen reyn;
Ga naar voetnoot56
De wet, duer Moyses ghegheven certeyn,
Ghenade en waerheyt, duer Christum beseven,
Ga naar voetnoot57-8
Den welcken moet eere en lof ancleven,
60[regelnummer]
Nu en altijts en inder eeuwigheyt.
Ga naar voetnoot59-0
Neimt danckelic, dits voor prologhe ghezeyt.
Ga naar voetnoot61
| |
[pagina 96]
| |
Gheestelic bewijs.
Naer dat ghy verzouckende zijt an my raedt,
Al dat ic weet willic ghaerne wten
Ga naar voetnoot62-3
Als Gheestelic Bewijs wt ionstigher daet,
Ga naar voetnoot62-4
65[regelnummer]
Maghher eere, welvaert wt spruten.
Dus ontsluut u beghaerlicke conduten,
Ga naar voetnoot66
Op dat ghy solucye zijt verwaervende
Van Schriftuerlic Troost.
Twijffelic zin.
‘Welc den mensche stervende
70[regelnummer]
Meesten troost es’, dats hier de vraghe.
Gheestelic bewijs,
Daer op zegghic tot uwen behaghe,
Dat den meesten troost es boven alle zaken,
Twelc den mensche helpen magh en zaligh maken
En anders niet, dit es voor mijn advijs.
Ga naar voetnoot71-4
Redelic ghevoelen.
75[regelnummer]
Zo ben ic alree de solucye wijs.
Daer staet: ‘haer ghewaercken zullen hen volghen
naer’,
En Paulus schrijft daer op zeer claer:
‘Dat de mensche zaeyt, dat zal hy maeyen’.
Ga naar voetnoot76-8
Twijffelic zin.
Zo sprekende zaudt ghy my lichtelic paeyen:
80[regelnummer]
Volghende ons onze verdiensten en waercken,
Zo hebbicker een deel.
Ga naar voetnoot79-1
Gheestelic bewijs.
Zo ic can maercken,
Ghy wilt u zelven rechtvaerdigh achten.
Wilt ghy den Pharizeus met ghewaercken slachten
Ga naar voetnoot83-4
85[regelnummer]
En zoo een vanden rechtvaerdyghen wezen?
Och, dats al niet.
| |
[pagina 97]
| |
Schriftuerlic troost.
Hebdy niet ghelezen:
‘Willic my zelven rechtvaerdigh schryven,
Van mynen mondt zallic gheoordeelt blyven’?
Ga naar voetnoot88-9
90[regelnummer]
O wat cleender troost, o wat slechter vermaen!
Ga naar voetnoot90
Twijffelic zin.
Zijn dan al ons ghewaercken te vergheifs ghedaen?
Zo vreezic, laes, teghen sdoods comste snel.
Redelic ghevoelen.
Es schriftuere valsch?
Ga naar voetnoot93
Gheestelic bewijs.
Neenze, verstondt ghyze wel,
95[regelnummer]
Maer ghy schijnter noch als de blende naer tasten.
Schriftuerlic troost.
Wat heet ghy goe ghewaercken?
Twijffelic zin.
Pilgremagen, vasten,
Bidden en feestelicke daghen vieren,
Ga naar voetnoot98
Messe hooren en al zulcke mannieren,
100[regelnummer]
Kaercken stichten, aultaren, capellen,
Voor de zanten, zantinnen kaerskins stellen,
Op dat zy ons verwachten voor thelsche refuus.
Ga naar voetnoot101-2
| |
[pagina 98]
| |
Gheestelic bewijs.
De mondt es inde kaercke, therte es thuus,
Ga naar voetnoot103
Wy drijncken droncke, wy vieren de daghen,
105[regelnummer]
Wy hooren messe, wy vloucken, wy plaghen,
Ga naar voetnoot105
Wy stichten kaercken met ander liens goet,
Wy vesten kaerskins, wy stillen den moedt
Ga naar voetnoot107
Omme tanziene eens anders meszit;
Ga naar voetnoot108
Wy loopen tot smeikins, wy laten den smit,
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Wy dienen de zanten, God stel wy bezyen.
Redelic ghevoelen.
Eyst qwalick ghedaen?
Schriftuerlic troost.
Hoort, mueght ghy wat lyen,
Ghy zult ghepayt werden naer u ghevough,
Ga naar voetnoot112-3
Want ten es alleenlic niet ghenouch
115[regelnummer]
Kaercken stichten, maer tgheloove hauden van dien;
Ga naar voetnoot115
Vele lezen zonder gheloovigh engien,
Ga naar voetnoot116
Apostelen heeten bin swaerelts bedelve
Ga naar voetnoot117
Ga naar margenoot+
En niet volghen naer; want Christus zeght zelve:
Ga naar voetnoot118
‘Alle die zeght heere, heere, duer zulc bediedt
120[regelnummer]
En comt int rijcke der hemelen niet,
Maer die den wille doet mijns vaders eerbaer’.
Ga naar voetnoot119-1
Gheestelic bewijs.
Dats: die den gheloove naer volghen, voorwaer,
En der helyghen leven, naer haer vermueghen.
Ga naar voetnoot123
Redelic ghevoelen.
Die leerijnghe doet my therte verhueghen,
125[regelnummer]
Tes wel ghezeyt, ten dient niet vergheten.
| |
[pagina 99]
| |
Twijffelic zin.
Bey, en hebbic dit niet eer gheweten,
Ga naar voetnoot126
Zo hebbic langhe in mijn ghewaercken ghefaelt.
Gheestelic bewijs.
Voort, de ghewaercken die ghy daer verhaelt
En mueghen niet helpen teenygher hueren,
130[regelnummer]
Want zy moghen zonder gheloove ghebueren
En Paulus seght wt ionstyghen gronde:
Ga naar voetnoot129-1
Schriftuerlic troost.
‘Al dat niet wt gheloove gheschiedt, es zonde’.
Voort zeght hy tot een ander nacye:
‘Ghy zijt zaligh ghemaeckt duer gracye
Ga naar voetnoot132-4
135[regelnummer]
En niet duer u ghewaercken’; dats, zoo ic
beseffe,
Dat niemant hem verwane of verheffe.
Ga naar voetnoot136
Ende voort bevindic in een ander plaetse:
Als ghy Gracye hoort, voor niet verstaetse;
Es zu voor niet ghegheven, niet hebt ghy verdient;
Ga naar voetnoot138-9
140[regelnummer]
En hebdyze duer verdienste (dit op u zient)
Ga naar voetnoot140
Ten es gheen gracye, maer verdienste of loon.
Redelic ghevoelen.
De heere, die loonet u met den hemelschen throon,
Die my, Redelic Ghevoel, dus stelt te vreden.
Gheestelic bewijs.
Noch onze ghewaercken, verdiensten, ghebeden,
145[regelnummer]
Zoo wy by schriftueren zijn verhalich,
En moghen ons naer tleven niet maken zaligh
Ga naar voetnoot144-6
Zonder gheloove; en die ghelooft betraut.
Hoe zullenze den staervende mensche benaudt
Met onzeker beloften troost toe schicken?
Ga naar voetnoot148-9
| |
[pagina 100]
| |
Twijffelic zin.
150[regelnummer]
Daer doet ghy my therte gheheel verschricken.
Wat zullen wy dan doen om behauden tzyne?
Ga naar margenoot+
Redelic ghevoelen.
Ja, zeght ons dat, eerwaerde, ten fyne,
Ga naar voetnoot152
Dat wy daer onzen meesten troost wt nemen.
Gheestelic bewijs.
Ons raedt en zal van ulier niet vervremen,
Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Maer u goeddienstigh met trooste begorden.
Schriftuerlic troost.
Christus es ons van Gode ghemaect gheworden
Wijsheyt, rechtvaerdigheyt, dit my verhalen greyt,
Helighheyt en dat meer es, onze zalighheyt.
Ga naar voetnoot156-8
Voort een ander troost op ons noch breeder daeckt:
160[regelnummer]
Wy zijn zaligh zonder ons verdiensten ghemaect;
Hy es rechtvaerdigh ende maect rechtvaerdigh
Die in hem ghelooven.
Ga naar voetnoot160-2
Redelic ghevoelen.
O vrienden eerwaerdigh,
Wie zal zijn ghenade te vullen bedancken?
Ga naar voetnoot164
Gheestelic bewijs.
165[regelnummer]
Ic ben de wijngaert en ghylier de rancken;
Die in my blijft, ic blyve in hem altijts.
Deze voortbrijnght vruchten met veil proffijts
En zonder my en mueght ghy niet vulbrijnghen.
Ga naar voetnoot165-8
Twijffelic zin.
Maer dit dijncken my al te wonderlicke dijnghen.
Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hoe es Christus ons rechtvaerdighheyt ghebleken,
Wijsheyt, helighheyt, zoo ic u hoore spreken,
Ghenough doen, verlossijnghe, groot en smal?
Ga naar voetnoot170-2
| |
[pagina 101]
| |
Schriftuerlic troost.
Daer staet: wt der natueren wy waren al
Kinderen der gramschapen en verdommenessen
Ga naar voetnoot173-4
175[regelnummer]
En zo belast met zondighen excessen,
Ga naar voetnoot175
Dat wy alle verdomt hadden ghebleven, ach,
Inder eeuwigheyt.
Gheestelic bewijs.
En de Heere zach
Hoe wy alle duer tsondigh bezwaren
180[regelnummer]
Onder deze sentencye waren.
Ga naar voetnoot178-0
Wy hadden al ghezondight, dies ons behoufde
Wel Godts glorye.
Ga naar voetnoot181-2
Schriftuerlic troost.
Noch meer ons behoufde.
Ga naar voetnoot183
Wy waren onderdanigh alvooren de wet,
Ga naar voetnoot184
Ga naar margenoot+
185[regelnummer]
Die meer beghaerde dan de mensche vermochte,
De zonde, die altijts spreedde om vanghen tnet,
De doodt, die ons te verslindene zochte,
De vyandt, die altijts dagh en nacht wrochte
Om ons te waerpene tot inder hellen.
Gheestelic bewijs.
190[regelnummer]
Men zach den mensche noch daerlic qwellen
Ga naar voetnoot190
Van waerelt en vleesch vul zondighe blamen.
Schriftuerlic troost.
Wy waren al kinderen des doodts te zamen,
Zonder troost op tleven, dagh, tijdt en huere,
Ga naar voetnoot192-3
Alzo ghy zien mueght in deze figuere.
| |
[pagina 102]
| |
Figure.
Ga naar voetnootFiguere.
☞ Hier volghen dry tooghen, eerst Adam en Eva brekende tghebodt, met een rolle: ‘Per hominem peccatum, et per peccatum mors.’ 2. Caym verslaende zynen broeder Abel, met een rolle: ‘Peccatum, cum consumatum fuerit, generat mortem.’ 3. Een schansmande, daer in een man, ghenaemt homo. Neven hem een man slapende op zynen bouc, ende op dander zyde een wijf met verbonden ooghen, haer waerende met eenen bouck, beede de boucken ghenaemt eyghen verdiensten ende werden bestormt van buiten, van vyant, waerelt, ende vleesch met een rolle, Job. 7. ‘Militia est vita hominis super terram.‘ Gheestelic bewijs.
Maerct, hoe duer Adam de zonde began
195[regelnummer]
By toedoene vanden vyandt vul hatye
En hoe duer de zonde eerst fortse ghewan
De doodt, contrarye ons levens partye.
Ga naar voetnoot196-8
Redelic ghevoelen.
Maerckt voorts, hoe corts daer naer Adams hoorye
Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Grooten nijdt heift op elc anderen ghecreghen.
Dies de doodt creegh de vulle heerschappye
Duer Abel, van Caym zijn broeder versleghen.
Gheestelic bewijs.
Maerct voorts, hoe de mensche was beleghen
Bloot, van alderande wapene onbevrijdt,
Ga naar voetnoot203-4
205[regelnummer]
Daer hem was vyandt, vleesch, waerelt teghen,
Wiens leven ter waerelt es altijts strijdt.
Maer Godt de vader ghebenedijdt
Heift duer zijn groote ghenade ghezien
Dat gheen sacrificye mocht gheschien,
210[regelnummer]
Die den mensche conste stellen in payze.
Ga naar voetnoot209-0
Twijffelic zin.
Wat esser ghebuerdt?
Twijffelic zin.
Ic biddu, zeght daer of tvulle bescheedt,
Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Op dat ic, Twijffelic Zin, magh troost ghewinnen.
| |
[pagina 103]
| |
Schriftuerlic troost.
Godt heift de waerelt zo willen beminnen,
Ga naar voetnoot216
Dat hy zynen eenighen zone heift ghegheven
Wt gracyen, niet wt verdiensten beseven
Ga naar voetnoot218
Van ons, maer wt grooter ghenadigheden.
220[regelnummer]
Hy heift zynen zone ghezonden beneden
En cam de doodt haer cracht berooven,
Ga naar voetnoot221
Up dat zy alle die in hem ghelooven
Niet en vergaen ten helschen verzijcke,
Ga naar voetnoot223
Maer zullen hebben het eeuwigh rijcke.
225[regelnummer]
O schoonen troost om ons alder verhueghen!
Ga naar voetnoot225
Redelic ghevoelen.
Tschijnt dat wy niet verdomt zijn mueghen.
Wilt ons tverstandt wat breeder wtlegghen.
Ga naar voetnoot227
Gheestelic bewijs.
Hoort, ic zal u tverstandt daer af zegghen.
Zo heift ons de vader in liefden ghewone
Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Ghegheven zijn eenighen gheboren zone;
Het welcke en haddijt zo niet ghedaen,
Daer en hadde gheenen wegh gheweist om gaen
Totten vader, noch middel, noch duere.
Ga naar voetnoot231-3
Twijffelic zin.
Es Christus dan duer zijn ghenade puere
235[regelnummer]
Gheworden ons middel, duere en wegh?
Schriftuerlic troost.
Voorwaer ia hy, tblijct an zijn selfs ghezegh,
Schriftuere bewyzet met grooter claerheyt:
Ga naar voetnoot236-7
‘Ic ben den wegh, tleven ende waerheyt‘.
Hy es ooc de duere, zoot zeer claerlic staet:
240[regelnummer]
‘Ic ben de duere, die duer my ingaet
Die werdt behauden‘, dits troostbarighe mare;
‘Maer tes een dief‘, zeght hy, ‘en een
moordenare
Die anders in te clemmene beghaert‘.
Ga naar voetnoot238-3
| |
[pagina 104]
| |
Twijffelic zin.
En wie es datte, zeght, die hem ghenaert
Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Om anders inclemmen, zo ghy dat vertelt?
Gheestelic bewijs.
Die al tbetrauwen op zijn verdiensten stelt
En zonder den middel Christus inclemmen wilt.
Twijffelic zin.
Hoe es hy ons middele, mijn twijffel doch stilt;
Het dient ooc met redene wel wtgheleyt.
Ga naar voetnoot249
Gheestelic bewijs.
250[regelnummer]
Hy es ons middele der zaligheyt,
Want daer staet: Christus Iesus tonzen wensche
Ga naar margenoot+
Es middelare tusschen Godt en mensche,
Zelve als mensche met ons ghemeene.
Ga naar voetnoot251-3
Redelic ghevoelen.
Zonder dezen middele, groot noch cleene,
255[regelnummer]
Noch duer pligrymagen, noch duer vasten,
Noch duer bedijnghe, niet mocht ons ontlasten.
Noch cappe noch crune, noch palster noch schelpen
Noch perdoenbrieven, ten moght al niet helpen
Zonder dezen middelare tonzen accoorde.
Ga naar voetnoot254-9
Twijffelic zin.
260[regelnummer]
Maer my dijncke dat noyt middelare behoorde,
Daer en moeste eenighe gramschap ryzen.
Ga naar voetnoot260-1
| |
[pagina 105]
| |
Gheestelic bewijs.
Dats waer, en dat zal ic u wel bewyzen.
Hoe Godt vergramt was op den mensche, dats claer,
Want den hemel ghesloten was zo menigh iaer
265[regelnummer]
Voor den mensche duer tzondigh anthieren.
Ga naar voetnoot265
En om verzoenen in eenigher manieren
En es niet ghevonden om ons ghevough
Eenigh staervende mensche, machtigh ghenough,
Die den anderen bystondt als beradere.
Ga naar voetnoot267-9
Schriftuerlic troost.
270[regelnummer]
Dit voorziende, de hemelsche vadere
En heift voor ons gheenen ijnghel ghelaten,
Maer zynen eenighen zone wt charitaten,
Op, dat de mensche niet doen en moghte,
Hy mensche wierde, came en vulbroghte,
Ga naar voetnoot273-4
275[regelnummer]
Van welcker verdiensten wy al zijn deeligh.
Ga naar voetnoot275
Gheestelic bewijs.
Hy heift hem ant cruce gheoffert gheheeligh
En ons verzoendt an zijn vader ootmoedigh.
Ga naar voetnoot276-7
Redelic ghevoelen.
Duer zijn bitter doodt en wonden bloedigh.
O schoonen troost die op ons vierigh blaect.
Ga naar voetnoot279
Schriftuerlic troost.
280[regelnummer]
Christus hevet voor onslien al vulmaect,
Duer zijn verdiensten af ghedweghen ons zonden.
Ga naar voetnoot280-1
| |
[pagina 106]
| |
Gheestelic bewijs.
Wij hebben in Christo verlossijnghe vonden,
Verghevijnghe van zonden tonzen behaghe,
Want als hy opstondt ten derden daghe
Ga naar voetnoot282-3
285[regelnummer]
Hevet wel ghetooght, dies zy hy ghedanct,
Ga naar margenoot+
Dat al vuldaen was, alle crachten ghecranct
En wy verlost, duer zijn ghenadigh gheschien,
Wanof ghy hier figuere mueght zien.
Ga naar voetnoot285-8
Figure.
Ga naar voetnootFiguere.
☞ Christus verrizende, hebbende onder de voet helle, duvel, zonde, dood, met een rolle: Christus mortuus est pro peccatis nostris, resurrexit propter iustificationes nostras. Schriftuerlic troost.
Doen Christus, zoo hy voorzeyde, verrees,
290[regelnummer]
De wet was vuldaen, de zonde veriaeght,
Want de prophete sprac, doen hy up hem wees:
‘Ziet hier tlam Godts dat de zonde draeght‘.
Ga naar voetnoot291-2
Twijffelic zin.
Hoe heift hy de wet vuldaen?
Gheestelic bewijs.
Dats wel ghevraeght.
295[regelnummer]
Hy heift bemindt zynen vader excellent
Wt gheheelder liefden, met herten, met zinne.
Ga naar voetnoot295-6
Dies sprac hy: ‘dat nu de waerelt bekendt,
Dat ic mynen hemelschen vader beminne‘.
Ga naar voetnoot297-8
Redelic ghevoelen.
Zijn liefde en was tot ons menschen niet dinne.
Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Niemandt en heift gheweist zo in liefden ghehelt,
Dat hy zijn leven tot anders ghewinne,
Als ic het myne, hebbe te pande ghestelt.
Ga naar voetnoot300-2
Gheestelic bewijs.
Sghelijcx heift hy ooc de zonde ghevelt.
Dit Paulus duer de wet bekende recht,
305[regelnummer]
Want hy heift bevochten het zondigh ghewelt
Ende thandtgheschrift van dien ant cruce ghehecht.
Ga naar voetnoot303-6
| |
[pagina 107]
| |
Twijffelic zin.
Zo en esser gheen zonde meer, zoo ghy zeght.
Ga naar voetnoot307
Waerom heeten wy zondaers? ken cant niet verstaen.
Gheestelic bewijs.
Christus heift de zonde te niete ghedaen.
310[regelnummer]
Niet datter gheen zonde es in onslien gheschacht,
Ga naar voetnoot310
Maer hy heift de zonde benomen haer cracht,
Datse in ons gheen macht en heift,
Als in yemandt die zonder gheloove leift,
Maer wilt duer zijn eyghen ghewaercken ter nood
Ga naar voetnoot312-4
315[regelnummer]
Zaligh zijn.
Schriftuerlic troost.
Voort de loon der zonden, dat es de doodt,
De welcke van Christus moet verwonnen blijven,
Ga naar voetnoot316-7
Want hy es voor ons ghestorven bloot
De dood, die gheen recht in hem en moght beclyven.
Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dus heift hy ons verlost, naer Paulus schriven,
Vander wet en zonde ende doodt voorwaer.
Ga naar voetnoot321
Gheestelic bewijs.
En hebt voor den vyandt ooc gheenen vaer.
De prince des waerelts es ghecommen, ziet,
Zeght Christus, en an my en heift hy niet.
Ga naar voetnoot322-4
325[regelnummer]
Heift hy an Christum dan groot noch cleene,
Wy die in hem zijn ende hy in ons ghemeene,
Wat macht can hy ons dan vooren legghen?
Ga naar voetnoot326-7
Schriftuerlic troost.
En daeromme moghen wy wel zegghen:
O doodt, waer es u strale beseven?
330[regelnummer]
O helle, waer es u verwinnijnghe bleven?
Ga naar voetnoot329-0
O zoeten troost vul ghenadighhede!
| |
[pagina 108]
| |
Gheestelic bewijs.
Christus heift de waerelt verwonnen, mede
Den auden mensche, met al zijn ghewaercken;
Ga naar voetnoot333
‘Wilt betrauwen‘, zeght hy om ons verstaercken,
335[regelnummer]
‘Ic hebbe de waerelt verwonnen zaen‘.
Ga naar voetnoot334-5
Redelic ghevoelen.
Dit heift Christus al voor ons ghedaen
Ende ne ware ons ghebuert tgheluckigh gheval,
Onder de verdommenesse waren wy noch al,
Ga naar voetnoot337-8
Dats onder de wet, zonde, doodt, vyandt, helle.
Schriftuerlic troost.
340[regelnummer]
Dies moghen wy wel zegghen buten gheqwelle;
Ga naar voetnoot340
Christus es om onze zonden ghestorven,
Rechtvaerdigheyt es duer zijn opstaen verworven,
Ende wy duer tprecyoos bloedt Christi claer
Die verre waren, zijn ghewoorden zeer naer.
345[regelnummer]
O schoonen troost tonswaerts wt liefden gheel!
Ga naar voetnoot343-5
Twijffelic zin.
Maer hebben wy dan van als paert en deel
Wies Christus ghedaen heift? stelpt ons verzeer.
Ga naar voetnoot346-7
Gheestelic bewijs.
Hij hevet al voor ons ghedaen ende noch meer.
Hy hevet ons al goethertigh ghegheven,
350[regelnummer]
Zo dat wy zegghen moghen zonder sneven:
Christus es onze, zijn passye, zijn lyden,
Zijn doodt, zijn verryzijnghe tallen tyden,
Zijn opclemmen, verdiensten vrough en spade,
Ga naar voetnoot349-3
Tes al onze duer zijn groote ghenade.
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 109]
| |
355[regelnummer]
Ghylien zijt Christi ende Christus es Godts;
Ga naar voetnoot355
Die hy gheordonneirt heift, dits thende des slots,
Dien heift hy gheropen om veil proffijts;
Dien hy gheropen heift, gherechtvaerdight altijts;
Dien hy gherechtvaerdight heift vry onghelaect,
360[regelnummer]
Dien heift hy met allen groot ghemaect.
Ga naar voetnoot356-0
Hoe moghten wy meerderen troost beghaeren?
Redelic ghevoelen.
Es Godt dan met ons, wie magh ons daeren?
Ga naar voetnoot362-382
Heift hy zynen eenighen zone niet ghespaert,
Maer voor ons ghegheven, zoo ghy verclaert,
365[regelnummer]
Zal hy ons niet gheven dan alle dijnghen?
Gheestelic bewijs.
Godt maect rechtvaerdigh; wie zal ghehijnghen
Ons verdommen, daer zulcken troost bewezen es?
Ga naar voetnoot366-7
Schriftuerlic troost.
Christus es die ghestorven ende verrezen es;
Die ons talder meeste zo ghenadigh ian,
Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Hoe zal hy ons talder minste ontzegghen dan?
Daer om, niet magh ons van zijnder liefde scheeden.
Gheestelic bewijs.
Ancxt, druc, perijckel,
Schriftuerlic troost.
375[regelnummer]
Hongher noch naectheyt,
Gheestelic bewijs.
Doodt noch leven ons daert,
| |
[pagina 110]
| |
Redelic ghevoelen.
Noch gheen mesmaectheyt;
Ga naar voetnoot377
Schriftuerlic troost.
Inghel noch heerschappye,
Gheestelic bewijs.
Ghewelt noch cracht,
Ga naar voetnoot378-9
Redelic ghevoelen.
380[regelnummer]
Nijdt noch hatye,
Schriftuerlic troost.
Noch alle svyandts macht,
Diepte noch hoogheyt, noch eenighe natuere.
Ga naar voetnoot382
Maer met David wandelende talder huere
Inde schaduwe sdoodts mueghen zegghen zeere:
Ga naar margenoot+
385[regelnummer]
‘Ic en zal de qwade niet vreezen, Heere,
Want ghy met my zijt in alle mijn verdriet‘.
Ga naar voetnoot384-6
Twijffelic zin.
Noch en zeght ghy het principale niet.
Wy zijn veil schoonen troost van u verwaervende,
Maer welc meesten troost es den mensche staervende,
390[regelnummer]
Dat wisten wy ghaerne, moght ons gheschien.
Ga naar voetnoot390
Redelic ghevoelen.
In de huere des doodts voor ooghen wy zien
De doodt, (zeer noode tleven ontbaeren wy),
De helle, (ende den hemel beghaeren wy),
Het oordeel, (en wy zoucken gracye dan).
Twijffelic zin.
395[regelnummer]
Duer dry zaken comt dan vreeze an.
Ga naar voetnoot395
Eerst van natuere, dits an Christus gheprouft:
‘Mijn ziele es totter doodt toe bedrouft‘.
Ga naar voetnoot396-7
Ten anderen bevreest ons het zondigh stijncken.
Ga naar voetnoot398
| |
[pagina 111]
| |
Redelic ghevoelen.
O doodt, hoe bitter es u ghedijncken
400[regelnummer]
Den mensche die vrede in zijn rijcdom heift.
Ga naar voetnoot399-0
Ten derden de mensche zeer vreezende beift
Duer toordeel, twelc niemandt ontgaen en magh.
Gheestelic bewijs.
Hoort, wy zijn niet verzekert eenen halven dagh;
Gheboren zijnde, wy staerven met veil gheweens,
405[regelnummer]
Want allen menschen es gheordonneirt eens
Te staerven en daer naer zal toordeel wezen;
En mueghen wy van dit staerven niet ghenezen,
Ga naar voetnoot405-7
Zo zijn wy alle staervende menschen beseven;
Ga naar voetnoot407-8
Maer van dit staerven zo gaen int leven
410[regelnummer]
Alle gheloovighe, vry van gheschille.
Ga naar voetnoot409-0
Schriftuerlic troost.
Dat wy hier staerven, tes svaders wille.
Ghelievet zo den wille svaders ten fyne,
Wy en behooren niet onghewilligh tzyne;
Die daghelicx bidden met grooter waerde:
Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
‘Uwen wille gheschie in hemel, in aerde‘.
Ga naar voetnoot415
Wat dient dan zo zeere voor toordeel ghevreest?
Twijffelic zin.
Eylacen, en dat vreezic alder meest,
Want daer moet redene zijn ghegheven
Van ydel woorden en in waercken bedreven.
Ga naar margenoot+
420[regelnummer]
Wie zal niet vreezen voor deze gheruchten?
Ga naar voetnoot418-0
Gheestelic bewijs.
Laett daer vooren de ongheloovighe duchten,
Die up vernuftheyt hem rechtvaerdigh schriven.
Ga naar voetnoot421-2
Maer ghelooft, en laett al u betrauwen blyven
Up Christus verdiensten en de uwe versmaedt.
| |
[pagina 112]
| |
Schriftuerlic troost.
425[regelnummer]
Int meeste verdriet, mensche, u ooghen op slaet.
Ga naar voetnoot425
Wilt met Pieter, Ian, Iacob, Tabor anschauwen
En Iesum anzien voor u toeverlaet.
Dat es: stelt in hem alleen u betrauwen,
Danckt hem der verdiensten zonder verflauwen,
Ga naar voetnoot426-9
430[regelnummer]
Zouckt gheen ander wegh, middel noch duere.
Gheestelic bewijs.
Gheen ander behoeder talder huere,
Ghenough doen, hulpe voor ons menschen al;
Ga naar voetnoot431-2
In hem alleene ons conscyencye zal
Gherust zijn, hier in dit tydelic bezwijck,
Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Als duve inde gaetkins des steens ghelijck
Ga naar voetnoot435
En de steen es Christus tot sdoots ghespan.
Ga naar voetnoot436
Redelic ghevoelen.
Midts dat hy es ons zalighmaker dan,
Zo moet hy ons meeste trooster blyven,
Want diemen zalighmakijnghe magh toeschryven,
440[regelnummer]
Die moetmen voor vertroostijnghe maercken.
Ga naar voetnoot440
Gheestelic bewijs.
Ghelijc niet dan Christus verdiensten ghewaercken,
Ons zalighmaken moghen, van tzondigh afdwaen,
Ga naar voetnoot441-2
Sghelijcx gheen weldaden om ons verstaercken
Ne moghen ons helpen, van yemandt ghedaen;
Ga naar voetnoot443-4
445[regelnummer]
Dus wy die onzeker int leven gaen,
Elc staervende mensche zijnde, hoe iongh ghedaeght,
Ga naar voetnoot446
Voor solucye der vraghen, hier ghevraeght,
Ga naar voetnoot447
Dits meesten troost voor de mensche ghemeene:
‘Betrauwen duer dwoordt op Christum alleene‘.
| |
[pagina 113]
| |
Twijffelic zin.
450[regelnummer]
Danck hebt vrienden, tes zo goetionstigh ghezeyt.
Ga naar voetnoot450
Redelic ghevoelen.
Het woordt des Heeren blijft inder eeuwigheyt,
Ga naar voetnoot451
Wel hem dan die op des Heeren woordt betraut.
Ga naar voetnoot452
Twijffelic zin.
Maer of ooc de mensche metter doodt benaut,
Ga naar voetnoot453
Zeer vast betrauwende op Christus woordt
Ga naar margenoot+
455[regelnummer]
En alzo staervende, wordt behauden voort,
Zeer licht van dueghden bin swaerelts bedelve?
Ga naar voetnoot456
Schriftuerlic troost.
Betraut int woordt, dat Christus es zelve,
Ga naar voetnoot457
Ende duer gheenderande twijffel ducht:
In zo wat huere dat de zondare verzucht
Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Voor zijn zonden, niet meer sal icse ghedijncken.
Gheestelic bewijs.
Hoe ghenadigh wildy zijn rijcke schijncken
Den schakere, duer gheloovighe zede!
Ga naar voetnoot461-2
Schriftuerlic troost.
Wie heift in hem betraut teenigher stede
En es met verdriete bleven belast?
Figure.
Ga naar voetnootFiguere.
☞ Hier tooghmen dry tooghen; eerst Susanna verlost by Daniel, met een rolle: ‘Erat cor eius fidutiam habens in Domino‘. 2. Dry kinderen in eenen hoven, zijnghende: 3. De kinderen van Israhel, staende voor de roode zee, ende achter henlieden Pharao met zijn haercracht, met een rolle: ‘Forsitan non erant sepulcra in Aegypto; ideo tulisti nos ut moreremur in solitudine‘. Moyses ooc met een rolle: ‘Nolite timere, state et videte magnalia Domini quae facturus est hodie‘. Gheestelic bewijs.
465[regelnummer]
David, betrauwende inden Heere vast,
Heift Golyam versleghen, zijnde vul noodts.
Ga naar voetnoot465-6
| |
[pagina 114]
| |
Schriftuerlic troost.
Ezechias, hebbende de bete des doodts,
Ga naar voetnoot467
Betrauwende inden Heere de doodt ontghijngh.
Gheestelic bewijs.
Om u te troostene, noch ander dijngh
470[regelnummer]
Wilt hier anschauwen, boven, beneden,
Ga naar voetnoot470
Up dat ghy, Twijffelic Zin, mueght zijn te vreden.
Schriftuerlic troost.
Susanna, stellende gheheel haer herte
Ga naar voetnoot472
Op den Heere, int middel des doodts gheiaeght,
Wiert vertroost duer tbetrauwen vry van smerte
475[regelnummer]
En zach haer vyanden voor haer gheplaeght.
Ga naar voetnoot473-5
Gheestelic bewijs.
Dry kinderen inden fornayze belaeght,
Gloyende, hebben inden Heere verblijdt
Ga naar voetnoot476-7
Ende, betrauwende in hem onversaeght,
Hebben hem met lofzangh ghebenedijdt.
Schriftuerlic troost.
480[regelnummer]
De kinderen van Israel, duer Pharaoos nijdt
Vliende duer twreedelic persequeren,
In tmiddel des doodts ghesloten wijdt,
Ga naar voetnoot481-2
Duer tbetrauwen zachmen de zee passeren.
Twijffelic zin.
Maer, zo ic dit tooghen can imagineren,
485[regelnummer]
Al deze voor Christus gheboorte waren;
Ga naar margenoot+
Wat verdiensten was doe, wilt my verclaren,
Op dat ickt eeuwigh teghen u verdiene.
Ga naar voetnoot484-7
| |
[pagina 115]
| |
Gheestelic bewijs.
Twas al ghepropheteirt, dat stondt te gheschiene,
En daer op stondt al haer betrauwen waerlic.
490[regelnummer]
Hoe meer dan zullen wy betrauwen eenpaerlic,
Ga naar voetnoot488-0
Daer nu alle verdiensten zijn vulbroght.
Schriftuerlic troost.
Dus dient van ons naer schriftuere ghewrocht:
Betraut inden heere, al zijt ghy in weene,
Ga naar voetnoot492-3
Dats in Christus hulpe en verdiensten reene,
495[regelnummer]
Die voor ons allen heift vuldaen de wet,
Gheestelic bewijs.
De zonde vernielt,
Redelic ghevoelen.
De doodt haer cracht belet,
Ga naar voetnoot497
Den vyandt verwonnen en de helle zaen,
Twijffelic zin.
Ende es verlost, den hemel ontdaen,
Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Ons zonden vergheven voor thelsch verdommen.
Schriftuerlic troost.
Niet om swaerelts iugieren es hy ghecommen,
Maer om de waerelt te makene zaligh.
Ga naar voetnoot501-2
Gheestelic bewijs.
Laett ons met David dan zijn verhaligh:
‘In zynen pays zullen wy slapen in rusten‘.
Ga naar voetnoot504
Schriftuerlic troost.
505[regelnummer]
Ende met Symeon magh ons wel lusten
Tkindt Iesus te nemene inde handt,
Ga naar voetnoot505-6
Dats ons betrauwen wt een gheloovigh verstandt;
Ga naar voetnoot507
Ende alzoo staervende zegghen voort:
Ga naar voetnoot508
‘Heere, nu laett uwen knecht naer u woordt
510[regelnummer]
In payze leven met u zonder verganck‘.
Ga naar voetnoot509-0
| |
[pagina 116]
| |
Twijffelic zin.
Schriftuerlic Troost, u weetic danck,
Dat ghy met Redelic Ghevoel, constigh ghehelt,
Ga naar voetnoot512
My, Twijffelic Zin, hebt te vreden ghestelt
Ende met Gheestelic Bewijs my dus caemt leeren.
Ga naar voetnoot514
Redelic ghevoelen.
515[regelnummer]
Oorlof, notabele wyze heeren,
Opstelders van deze tryumphante feeste.
Ga naar voetnoot515-6
Twijffelic zin.
Godt beschaerme altijts voor aerghs verzeeren
Ga naar voetnoot517
Den prince hier binnen den ghendtschen foreeste.
Ga naar voetnoot518
Gheestelic bewijs.
Ghedaen by broeders vanden helyghen gheeste,
Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
In ionsten goethertigh, die schryven wt monden:
Ga naar voetnoot520
‘Mijn waerck es hemelick‘, te Brugghe bevonden.
Ga naar voetnoot521
Finis.
Ga naar margenoot+
|
|