De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe personagesHoofdpersoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vormProloog, afsluiting en de onderdelen van het Spel beginnen met gekruist rijm (behalve het korte deel IV), gaan gepaard verder en eindigen gesloten. Aan het begin van II, III en V staan een of meer figueren, waarop een verhandeling volgt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gezamenlijke lofprijzing van de helpers 371-382 heeft gekruist rijm in halve verzen. Dit was een gebruikelijke vorm voor emotionele passages; zie bijv. Leffijnghe 541-550 en 581-589.
Er is weinig dubbelrijm en overlopend binnenrijm; strofen ontbreken. De versregels tellen vaak 10 of 11 lettergrepen en reiken slechts een enkele keer tot veertien. De clauzen bestaan in grote meerderheid uit volle verzen; bij een claus- overgang met halve verzen is de rijmfiguur steeds ----a--b/--a----c
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudProloog 1-61 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De godsdienstige opvatting‘Simpel gheloove’ (9), dat de bijbel aan ‘gheleerde’ overlaat, moet bij verstandige mensen plaats maken voor geloof op grond van eigen verdieping in de Schrift (29). Kennis van de bijbel (wet, profeten en evangelie 56) is noodzakelijk voor beantwoording van de vraag (40). Daar houdt de schrijver zich aan; kerkelijke autoriteiten worden niet aangehaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem vormen de werken, waarop Simpel Gheloove steunt. Ze maken het leven niet christelijk en om zalig te worden, moet de mens juist leven uit het geloof, zoals de apostelen deden (50, 117) en de heiligen (122). Zaligheid is een genade, die niet verkregen wordt door werken zonder geloof (144). God maakte Christus tot onze zaligheid; hij is rechtvaardig en maakt degenen die in hem geloven ook rechtvaardig (162). Alleen wie met Christus verbonden blijft als een rank met de wingerd, zal vruchten voortbrengen die nuttig voor hem zijn (167). Daarmee onderschrijft de auteur de kerkelijke opvatting, dat God geloof én werken vraagt; vgl. Leffijnghe 313. Het vervolg is een uiteenzetting over het rampzalig lot van de mens op aarde en de beslissende wending daarin door Christus, die de wet volbracht. Voor diens geboorte ging men op profetieën af, nu behoeft dat niet meer. Brugghe noem ik een nieuwgezind christocentrisch spel, dat vooral bezwaar maakt tegen degenen die de leek dom willen houden. De schrijver noemt de kerk niet, maar bevestigt tenslotte toch haar leer. De refreinen zijn in dit verband niet van belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opvoeringWaarschijnlijk volgde op de proloog een pauze en kwamen Redelic Ghevoelen en Schriftuerlic Troost daarna samen met Gheestelic Bewijs terug. Tussen 61 en 62 ontbreekt echter een en ander, want in 62 antwoordt de laatste op een claus die we niet kennen. Daardoor wordt de gang van zaken niet duidelijk. In de marge zijn bij het Spel zeven togen aangegeven, in de tekst aangekondigd met ‘Alzo ghy zien mueght in deze figuere’ 194; ‘Wanof ghy hier de figuere mueght zien’ 288 en ‘Wilt hier anschauwen, boven, beneden’ 470. Hiervóór is op de mogelijkheid van een achtste gewezen bij 425-428. Daarvoor pleiten de vorm (gekruist rijm als bij de andere figueren) en de aankondiging, deze keer niet in de voorafgaande tekst, maar in de regels met gekruist rijm zelf: ‘Int meeste verdriet, mensche, u ooghen op slaet, Wilt met Pieter, Ian, Iacob Tabor anschauwen En Iesum anzien voor u toeverlaet’. Dit komt overeen met de aankondiging bij het laatste drietal. Daarnaast ligt er een argument in de samenhang van de figueren. De eerste drie, over de gevallen mens, worden gevolgd door de troost van de opstanding. Deze vier horen bij elkaar. Na 387 gaat de tekst over het vertrouwen, dat iemand in nood in Christus stellen mag. Hiervan worden tot slot drie voorbeelden getoond, maar daarbij past een figuere die de grond van dit vertrouwen aangeeft. Dat wordt in de passus over Tabor gedaan. De toeschouwers kenden de woorden erbij: Deze is mijn geliefde zoon, in wie ik mijn welbehagen heb; hoort hem! Met een figuere van Tabor vormen de (3 + 1) en (1 + 3) togen samen een volledig figuurlijk antwoord naast het schriftuurlijke. De acht figueren konden op het Gentse toneel elk een aparte plaats krijgen: drie boven, waarbij in elk geval Tabor (‘wilt u ooghen op slaen’, kijk omhoog) en minstens een van het laatste drietal. Waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk werd de omvangrijke achtste in het grote middenvak getoond. Zelfs kon de regisseur daar eerst nog de ook omvangrijke derde onderbrengen, want er lagen 273 regels tekst en vier togen tussen, die meer dan een half uur in beslag namen. Vooral figueren waarin Christus verscheen, werden niet alleen maar even bekeken. Men mag aannemen, dat de personages hierbij knielend van hun verering getuigden.
Sinds het onderzoek van Muller, die zich als eerste uitvoerig met Everaerts werk bezig hield, werd aangenomen dat deze het Brugse spel niet geschreven kon hebben. In de 35 op zijn naam staande spelen toonde hij zich immers een orthodox katholiek, aan middeleeuwse tradities gebonden en ongevoelig voor de veranderingen die zich om hem heen voltrokken, terwijl de schrijver van Brugghe daar juist op in ging. Toch blijkt de laatste tekst aan het eind een variant van het devies Ic comme om leeren te bevatten. De hoofdpersoon besluit het Spel met dank aan zijn helpers, dat ghy my dus caemt leeren (514). Van Eeghem ontdekte dit, trok er de voor de hand liggende conclusie uit en steunde deze met opvallende overeenkomsten in het woordgebruik. Ga naar voetnoot1 In Brugghe staat niet de zinspreuk zelf, maar Everaert varieerde die wel vaker. Ga naar voetnoot2 Dat tastte de signaalwaarde van de woorden niet aan. Iedere Brugse rederijker en menigeen verder moet ze als auteursmerk herkend hebben, doordat Everaert er steeds op uit was, zich op deze wijze als schrijver te vermelden. Toch werden de vakgenoten niet overtuigd. Van Mierlo gaf wel de algemene opvatting weer, toen hij vaststelde: ‘Men heeft gemeend, dat het (Brugse spel) van C. Everaert zou zijn. Bewijs is er niet’ (blz. 202). Om mogelijk deze patstelling te doorbreken, vergeleek ik Brugghe met een vroeger spel van Everaert, dat er opvallende overeenkomst mee vertoont, al doet het onderwerp dit niet vermoeden: Nyeuwen Priester, voor een wijdingsfeest bestemd. Ga naar voetnoot3 De hoofdpersoon Twijffelic Zin met zijn marot Cranc Gheloove begint als spreekbuis van nieuw-gezinden. Hij informeert venijnig, of Christsus volgens de bijbel werkelijk zijn apostelen tot priesters heeft gewijd. Wanneer de helpers Inwendeghe Redene, tHoude en tNyeuwe Testament uitvoerig hebben geantwoord, aanvaardt hij hun traditionele opvatting en scheldt de Luters uit, die zich verbeelden het heilig ambt zo maar te kunnen vervullen. In Brugghe is Twyffelic Zin ook een dwaas, zwak in het geloof, maar nu juist doordat hij domweg wel de kerkelijke traditie volgt. Nadat de helpers Redelic Ghevoelen, Schriftuerlic Troost en Figuerlic Bewijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(eveneens dus het gezond verstand en de bijbel) hem de weg naar en in de Schrift gewezen hebben, slaat ook hij om en spreekt de bekende woorden van dank. Verband tussen de beide spelen is onmiskenbaar. Uitgangspunt en conclusie zijn tegengesteld, maar de personages en het verloop komen overeen. Daarnaast is er nog iets gelijk, de inzet van het betoog. N.P.26
Marote bidt: zeght zonder vermyden
Omden Twyffelicken Zin te stellen in vreden,
Wat feeste eist?
Up den dagh van heden
...
Br. 44
Om met Redelic Ghevoel ten daghe van heden
U, Twijffelic Zin te stellen in vreden ...
Om te ontkomen aan Everaerts auteurschap van Brugghe moet men nu aannemen, dat een kamerbroeder uit Nyeuwen Priester de structuur, de personages en vrijwel letterlijk de inzet overnam en tot slot ook nog Everaerts zinspreuk imiteerde. Dat is te veel van het slechte. De factor van de Heilige Geest is geen dertig jaar dezelfde orthodoxe man gebleven. Sociaal toonde hij vooruitstrevende gedachten; op godsdienstig terrein had hij ze eveneens, zonder nochtans in conflict met de kerk te komen. De ironie van Nyeuwen Priester doet het al vermoeden, Brugghe 1539 bewijst het. |
|