De Gemeenschap. Jaargang 17(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 440] [p. 440] Vic. Reinders Drie gedichten Aan mijn Moeder, † 26-5-'40 Moedertje, moeder, hoe was de dag vol zon, de laatste, dien Gods Wil u zoude geven; rondom de ziekenzaal was 't licht en 't leven zóó fel, alsof geen mensch toèn sterven kòn. En toch - hoe teer, hoe broos in 't witte licht - was daar uw lichaam: dóód; te midden 't leven een kleinheid diepe rust; hoe roerloos bleven die trouwe handen, dat vertrouwd gezicht. Wie sloot uw arme oogen, jaren blind, wie vouwde uw dorre, afgeleefde handen? Ik zag. - Herinn'ring deed mijn oogen branden: was ik niet ééns uw ziek en hulploos kind? Maar toen ik ging, moeizaam het hoofd geheven in 't Meische licht, bleef, lichter dan dit licht de troost mij bij der rust van uw verstild gezicht, rust, zóó vol vrede als 't leven niet kan geven. Zwerver Opgedragen aan Louis de Bourbon. Hij zag het licht in fransche kathedralen: het juublend blauw, den gloed van 't rijpe rood en las in hooge ramen de verhalen van schoone levens en van schoonren dood. [pagina 441] [p. 441] Hem is het heimwee naar dat licht gebleven, nu hij, een zwerver, keerend waar hij vlood, door het verlangen naar zijn land gedreven, langs wegen in den mist bedelt om brood. Zoo, een vereenzaamd man, te laat geboorne, die van het schoone ééns herinnering vond, weet hij, als d'eerste paradijsverloornen, hoe diep de mensch voor goed de schoonheid schond. Maar klare heugnis wil hem nooit begeven van 't vonkend schemerlicht der kathedraal, dat hem de hoop hergaf, dat ééns zijn leven zal einden als een oud en vroom verhaal. Avondgedachte Dit is het einde van den dag; God is nabij - Zijn vrede is in het ruischen van het koren; 't laatste gerucht van menschen ging verloren in d'eindelooze stilte van de nacht. Nu rust het hart; ik overzie den dag: ik heb gewaakt, gewerkt en heb gebeden, den dagelijkschen strijd als zooveel maal gestreden, en dank den avond, die deez' vrede bracht. Ik vouw de handen, God is nabij; - nog hoor ik 't verre ruischen van het koren - en bid, dat, wie mij lief zijn, U behooren, Vader, de dag was goed, blijf ons nabij. Vorige Volgende