De Gemeenschap. Jaargang 17
(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Herman Töns
| |
Sophokles:
Aias heeft, - onthoud: het is der mensen grootste zonde, - de grenzen, ons door de natuur gegeven, overschreden, gelijk ook Kreon. Want zelfbewust, overschattend besef zijner sterkte, heeft hij Godenhulp verachtelijk afgewezen. Het lied van Achilleus' toorn, door Homeros zinvol opgetekend, leerde ons reeds, dat de Goden overmoed niet ongestraft kunnen dulden. Aias was een heros, echter geen ware, en zijn hoogmoed tartte het duldbare. Evenals Kreon, koning der Polis, menend dat zijn macht hem het recht gaf, de plichten der mensen na te laten en het gevoel der natuur te vertreden. Hij was het immers, zoals je wel weet, die Antigone verbood, haar broeder Polyneikes, door de Goden gestraft, te begraven. Zij heeft niet gehoorzaamd, omdat verwantenplicht dit verbiedt, en daarom doodde hij haar. Maar Aias en Kreon werden gestraft, onuitblijfbaar gevolg. Aias namelijk door de Godheid onteerd, en, geen ware held, heeft hij de smaad der rechtvaardige straf niet kunnen dragen, en zichzelve gedood. Aias' vijanden, Menelaos en Agamemnon, hebben evenals Polyneikes' vijand, koning Kreon, het lijk der dode niet willen begraven. Maar Odysseus, werkelijke held, hoewel bij diens leven Aias' vijand in de strijd, wist wat menselijke plicht was, Menelaos en Agamemnon overtuigend versloeg hij hun haat, en heeft het laatste rustbed voor Aias gegraven. In leven en strijd is het eervol te haten, maar eren moet men ook de gestorven vijanden. | |
[pagina 377]
| |
Doch Antigone, jonge dochter, bezat niet de kracht van Odysseus, noch de macht door zijn hulp. Zij heeft haar broeder begraven, zusterliefde bewijzend, maar, weerloos, werd zij door de boze Kreon veroordeeld, en ter terechtstelling geleid.
Het kind:
Dus Achilleus is sterk genoeg om goed te zijn, onrecht bestrijdend, maar Antigone, zwak, wordt erom gestraft. Voor haar is dit een gevaarlijke zaak, nietwaar? Ik zou haar best willen helpen.
Sophokles:
Groot is de macht van het kwade in de wereld, maar het kan zich op aarde geen heersersbestaan blijvend verzekeren, regerend, en met luimige willekeur de grenspalen der mens verzettend, spelend met ontvangen macht. Vergeet niet, dat de Goden over ons heersen, dat daardoor de aard der natuur het boze weerstaat. Koning Kreons macht, groot in de stad, en over hen die hem tot onderdanen waren gegeven, kan onrecht scheppen, maar is machteloos tegenover de natuur, die het slechte niet verdraagt, doch naar haar aard, als wet van oorzaak en gevolg, schuld met zoen bestraft, vereffent dus, daarmee zichzelve reinigend herstelt. De orde der kosmos, ingesteld door de machten boven ons, verzet zich tegen het slechte, en zich herstellend, delgt zij berechtigend de hybris. Luister, volg mij, kom hier bij mij staan. Door Teiresias de ziener, geheiligd door het inzicht, beseft Kreon zijn grenzen zondigend te hebben overschreden. Zijn haastige pogingen volgen nu, om de straffende ontwikkeling af te wenden, menselijke plicht vervullend, om vol vrees de toorn der hemel te voorkomen, die de overmoedige om zijn onmenselijkheid treft. Doch de toorn der Godheid, haar harde hand, is reeds tegen hem opgeheven, Onafweerbaar, niet meer te vertragen, voltrekt zich het recht, doordat Kreons zoon Haimon, Antigones bruidegom, terwille van haar, hatend zijn onwaardige vader, vrijwillig stervend haar | |
[pagina 378]
| |
naar Hades volgt, evenals Euridyke, Kreons vrouw, door moedersmarten geplaagd, hem niet wil verlaten, en Kreon vervloekend sterft. Straf door de wandaad die Kreon eenzaam moet overleven. Herstel schijnbaar zonder Godeningrijpen, in der mensen kortzichtige ogen toevallige loop, - voorbijziende het wijze, redelijke en rechtvaardige bestel der wereld, werk der Goden, zinvol bedrijf van het natuurgebeuren, waarin ook het kwade vergrijp aan Antigone verzoenend wordt gestraft. Dus hoopvol, steunend op de Goden het goede doen, zedelijk gezond, desnoods ten ondergaande, gelukkig door het inzicht dat zij het goede willen, en slechts dit blijvend dulden, dat is schoon. Dit is nu de geschiedenis van Menelaos, Agamemnon en Kreon.
Het kind:
Net als die van Appion.
Sophokles:
Wie is Appion?
Het kind:
Een grote jongen, ik weet niet waar hij woont, maar niemand wil meer met hem spelen.
Sophokles:
Maar is dit wel aardig? en waarom?
Het kind:
Hij deed het steeds vals, en toen de jongens er iets van zeiden, heeft hij er een, een kleine, hij is veel groter dan wij, op zijn gezicht geslagen. Toen is hij weggegaan, want de jongen ging zijn vader halen. Maar onderweg heeft hij alles wat hij won verloren, want er zat een gat in zijn zak. En daarom is hij nog kwaad, en lachen wij hem uit, en wil niemand meer met hem spelen. Maar nu moet ik gaan, ik hoor mijn vriend al roepen, die achter ons woont, weet u, en de tuin van hun huis sluit aan bij de onze. We zouden rovertje spelen, het mag van zijn moeder, hoort u? hij roept! Ik ga, mag ik morgen weer bij u komen? en zult u mij dan weer verhalen vertellen die ik nog niet ken? dag oom. | |
[pagina 379]
| |
Sophokles:
Ik ga ook, geef mij een hand jongen, welzeker, morgen mag je weer komen.
Het kind:
Goed, dan zal ook ik u een mooi verhaal vertellen, wat ik ken van Diaphon die naast ons woont, waar gebeurd is, en u vast nog nooit van hoorde. Ik ga, dag. Ik kom al! hier ben ik! (Beiden naar verschillende zijden af.)
(Leo Gestel)
|
|