De Gemeenschap. Jaargang 17
(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Amandus Smackers O.C.D.
| |
[pagina 313]
| |
betrekking van kapelaan in het hospitaal zou aannemen. Maar neen, laat ze er niet over denken: zoo is het ook goed. Laat hem maar eenvoudig pater zijn. Zeker, had hij anders gekozen, hij zou haar in haar tijdelijken nood hulp en bijstand hebben kunnen verleenen. Maar neen, Catalina moet niet aan zich zelf denken. Neen, God, zoo is het ook goed. Gij zult wel helpen. Hij blijft toch hier in dit klooster van Sint Anna en kan haar later nog wel eens bezoeken, als hij zijn studies te Salamanca heeft voleindGa naar voetnoot1). Maar was het anders geweest, dan had ze haar intrek bij hem genomen. Een waardige matrone zou ze geworden zijn en in stemmige, deftige kleeren zou ze enkele bezoeken hebben afgelegd bij vriendinnen en gesproken hebben van den beminden kapelaan van het hospitaal, haar zoon. Neen, God, zoo is het ook goed. Zooals Gij het nu hebt beschikt. Ik wil niet anders. Ik, zijn moeder, ben gelukkig. Mijn jongen is van U. Van U kreeg hij zijn ziel, toen ik zijn lichaam vormde. Moge hij met ziel en lichaam beide, U verheerlijken. Maak hem heilig, Heer! God, zoo is het ook goed.Ga naar voetnoot2) Naast haar hebben haar zoon Francisco plaats genomen en haar schoondochter, Ana Isquierda en ook het ernstige aristocratische gelaat van Don Alonso Alvarez de Toledo ziet men in de eerste bank. Zon ligt over het smetteloos blanke altaarlinnen en nauwelijks is het Gloria van den Introitus weerklonken of uit de sacristie komen de acolythen met hun kaarsen, de subdiaken met het evangelieboek, de diaken met het missaal. En dan, de handen gevouwen, het hoofd gebogen, padre fray Juan de santo Matia. Hij bidt den | |
[pagina 314]
| |
psalm Judica en ‘ingaan zal ik tot het altaar van God, tot God, die mijn jeugd verblijdt’. Ja, God verblijdt zijn leven wél. Onwaardig heeft Fray Juan zich steeds gevoeld, geweigerd heeft hij de priesterwijding te ontvangen. Maar toen is God zelf gekomen en heeft gesproken door zijn oversten en heeft bevolen aan te nemen de hooge, maar zeer verantwoordelijke wijding. Dankend voor deze uitverkiezing, blijde om de gunst hem verleend, heeft hij gebeden dag en nacht, gevast en zijn lichaam gekastijd en telkens weer opnieuw gevraagd, telkens weer opnieuw gesmeekt, heel zijn dag was een bidden en smeeken geweest, dat God hem zou bewaren in de onschuld, die hij bij het Doopsel ontving, dat de zonde nooit over hem zou heerschen, dat zijn ziel op het innigst met hem verbonden en vereenigd mocht blijven.Ga naar voetnoot1) De straf der zonde wilde hij wel dragen, lijden en uitboeten voor de zonden verlangde hij wel, maar niet de schuld. Neen, niet de schuld, Heer. Niet de schuld!Ga naar voetnoot2). Gij kunt alles, God. Bewaar mij steeds voor de zonde! De groote kaars is aangestoken in het midden van het koor. De wierook geurt, de bellen rinkelen, de klok wordt geluid voor de consecratie. In zijn handen houdt fray Juan het Lichaam en het Bloed van Christus. En in 't middelpunt van zijn ziel, en el centro del alma, hoort hij: ‘Wat ge Me vraagt, sta Ik u toe!’Ga naar voetnoot3) Volgens ritueel voorschrift strekt hij nu zijn armen uit in den vorm van een kruis. Met vreugde wordt hij overgoten en onder gevoelens van dankbaarheid en ootmoed geraakt hij in zoo hooge geestvervoering, dat het hem onmogelijk is later deze te verklaren. Na het Corpus tuum, Domine der abiutie klinkt met trillende stem de jubeling: ‘Tibi laus, tibi gloria, tibi gratiarum actio, o beata et | |
[pagina 315]
| |
benedicta et gloriosa Trinitas, Pater et Filius et Spiritus Sanctus.’ Aan dona Ana Maria de Jesús bekent hij later in het klooster van de Menschwording te Avila, dat hij tijdens deze H. Mis bevestigd werd in de genade.Ga naar voetnoot1)
Juan's ideaal: Karthuizer worden, grooter boetvaardigheid, heftiger zelfverloochening, groei naar en in God, algeheele afgeslotenheid van de wereld en haar beslommeringen, dat ideaal wordt nu zeer bereikbaar. Enkele dagen, enkele weken misschien nog en dan zal hij voor goed ingaan in de groote eenzaamheid, waar slechts God en Juan vrijelijk met elkaar mogen verkeeren. Maar het gebeurt anders.Ga naar voetnoot2)
Madre Teresa de Jesús toch tracht verlof te krijgen om te Medina del Campo een klooster te stichten. Madre Teresa de Jesús? Reeds weken te voren heeft men over haar en haar hervorming en haar stichtingen gepraat. In Avila heeft ze ook zooveel opschudding veroorzaakt. De burgemeester der stad heeft zelf een heele redevoering tegen haar en haar werk gehouden. Wat willen trouwens die nonnen met haar hervorming? Zoo heeft hij gevraagd. Is het gewone kloosterleven haar niet streng genoeg? Overigens al die nieuwigheden hebben altijd maar onrust, ongemak en wanorde veroorzaakt en goede, oude gewoonten afbreuk gedaan. Op een tot hilariteit stemmende wijze heeft de burgemeester dan overdreven: Dat nieuwe klooster is eigenlijk niets anders dan ons het geld uit den zak kloppen en het brood uit | |
[pagina 316]
| |
den mond stelen. Want, ik vraag het u, wie van ons zou het van zich kunnen verkrijgen deze arme dienaressen van God te laten omkomen van honger zonder hen te ondersteunen? Zouden we niet verplicht zijn onzen kinderen zelfs het allernoodzakelijkste gedeeltelijk te onttrekken om hen bij te staan? En dat zou gebeuren zonder onze goedkeuring af te wachten of zelfs maar te vragen? Dat is een misbruik. Er moeten maatregelen worden genomen!Ga naar voetnoot1) Theresia en haar helpers zetten toch door en de storm begint weldra te luwen.Ga naar voetnoot2) Ook de onderhandelingen te Medina del Campo hebben moeilijkheden met zich mee gebracht.Ga naar voetnoot3) Maar nu is de nacht gedaald over de stad. De huizen, kloosters en kerken zijn vervaagd tot zwaargrootsche, spookachtige silhouetten. In het klooster van Sint Anna zijn de monniken reeds ter ruste als tegen middernacht een armoedige reiswagen voor het klooster stil houdt en er herhaalde malen op deuren en vensters wordt geklopt. De paters springen uit bed, ramen worden geopend, vraag en antwoord weerklinken en men verneemt, dat Madre Teresa de Jesús met twee zusters en Julian de Avila, de kapelaan van het klooster Sint Jozef te Avila, zijn aangekomen om hun stichting in de stad te beginnen. Maar ze bezitten niets voor de inrichting van de kapel en voor het klooster ontbreekt alles. Vlug wordt bij elkaar gezocht, wat men kan missen, en beladen als kerkroovers en plunderaarsGa naar voetnoot4) trekt men door de stad | |
[pagina 317]
| |
en belandt tegen twee uur in den nacht in het huis, dat Padre Antonio de Heredia voor Theresia heeft gekocht. Dit is in een erbarmelijken toestand, een volslagen ruïne. Hopen puin moeten uit de gangen worden verwijderd om in den ingang een altaar te plaatsen en het is zoo donker, dat men tenslotte niet meer weet of men op straat dan wel in het huis aan het werk is. Den volgenden morgen wordt echter het klokje geluid, de Heilige Mis gelezen en de stichting van den tweeden hervormden Carmel is een feit. Dit gebeurde op den feestdag van de Ten Hemel Opneming van Maria, 15 Augustus 1567. Een week later neemt men echter voorloopig zijn intrek in een ander huis, in afwachting, dat het eigenlijke gebouw, dat voor klooster is bestemd, een beetje bewoonbaar is gemaakt. Enkele dagen later, den zosten Augustus, teekent Reverendissimus Pater frater Johannes Baptista Rubeo van Ravenna, Magister-Generaal van de Orde der Carmelieten, een patent, waardoor hij voldoet aan het verzoek van haar, die hij elders noemt ‘onze in Jezus Christus zeer dierbare dochter’Ga naar voetnoot1), van Madre Teresa en waarmee hij haar verlof geeft ook twee kloosters van Ongeschoeide Carmelieten te stichten. Vol vertrouwen, dat ook dit werk zal slagen, leest ze wat haar overste schrijft: ‘Wij broeder Johannes Baptista Rubeo ... wenschen aan eenieder, die deze patenten zal lezen, de zoete ingevingen van den heiligen Geest. We verklaren ... dat we verteerd worden door ijver voor de eer van God en den geestelijken voortgang der broeders en zusters van een zoo oude orde, die zoo dierbaar is aan de zeer verheven Koningin des hemels ... Steeds waren we bedroefd, als we geen overvloedige vruchten zagen in dien wijngaard, geplant en besproeid door de tranen, door het water en bloed der zijde, ja zelfs van het geheele | |
[pagina 318]
| |
lichaam van Haar gezegenden Zoon en door Zijn lijden en smarten. We zouden dan ook willen, dat de broeders en zusters van die orde spiegels waren, lampen, brandende fakkels en schitterende sterren om te verlichten en te leiden allen, die door deze wereld gaan. In hun gebed moeten ze spreken met God, in hun overwegingen streven naar vereeniging niet Hem ... werken moeten ze verrichten, niet uit schijnheiligheid of ter verkrijging van kleeren en goed, maar in geest en waarheid ... ontdaan van alles wat de zielen kan afhouden van de schoonheid en zuiverheid der brandende liefde tot den verheven God.... Door dit verlangen gedreven voelen we ons verplicht te antwoorden op eenige verzoekschriften waarin ons wordt gevraagd toe te staan en te bewilligen, dat men eenige huizen mag bouwen en bezitten ... waarin onze broeders zich zullen bezig houden met het lezen der Heilige Mis, het bidden en zingen van het Goddelijk officie en andere geestelijke oefeningen, zoodat ze genoemd kunnen worden en ook in werkelijkheid zijn huizen en kloosters van beschouwende Carmelieten. Ook hun naasten moeten ze helpen, als deze tot hen komen. Verder moeten zij, ten allen tijde onder gehoorzaamheid van den tegenwoordigen of toekomstigen provinciaal, leven volgens de oude constituties en zooals wij die zullen verldaren. Door heiligen ijver daartoe aangespoord en krachtens ons ambt van generaal, verleenen wij volgens de strekking van deze patenten verlof en volmacht aan de Reverendissimos Maestros Alonso González, onzen provinciaal, en Angel de Salazar, prior van ons klooster te Avila, dat zij twee huizen en kerken tot dat doel mogen aannemen.’Ga naar voetnoot1) In zijn wijdloopigen en ernstigen stijl heeft Rubeo er nog enkele bepalingen aan toegevoegd om in de toekomst een strenge tucht te blijven handhaven en bestuursmoeilijkheden te voorkomen. Ook zijn constituties heeft | |
[pagina 319]
| |
hij er bijgevoegd. ‘Het voornaamste is gebeurd’, kan Madre Teresa schrijven.Ga naar voetnoot1)
Nu is Padre Antonio de Heredia haar komen bezoeken. En Theresia spreekt hem over haar plannen en haar moeilijkheden: ze heeft nu wel verlof om kloosters te stichten van Ongeschoeide Carmelieten, maar haar ontbreken nog de Ongeschoeide Carmelieten zelf om die te bewonen. Ze vraagt om raad, maar laat tevens haar onverzettelijken wil doorschemeren. Haar lichtelijk gekleurd gelaat krijgt een hoogeren blos, haar donkere oogen vlammen van begeestering en verlangen en doorzettingsvermogen.Ga naar voetnoot2) En als ze met vurige woorden heel haar plan uit elkaar heeft gezet en aan Padre Antonio vraagt hoe daaraan te beginnen, dan antwoordt hij met een lichten glimlach, dat hij zelfde eerste Ongeschoeide Carmeliet zal zijn. Even is Theresia ontgoocheld.Ga naar voetnoot3) Ze meent dat haar begeesterende woorden een verkeerde uitwerking hebben gehad. Dat was haar bedoeling niet. Ze beschouwt den prior van Sint Anna immers niet als in staat tot zoo'n strenge levenswijze. Maar als hij haar zegt vroeger al het plan te hebben gemaakt in de orde der Karthuizers te treden, vertelt van zijn boete en versterving, dan is ze verheugd, glimlacht blij en begint onmiddellijk aanwijzingen te geven: eerst moet hij nog wat wachten, zich zelfonderzoeken en beproeven of hij geschikt is deze strenge levenswijs aan te nemen. Veel moet hij bidden en vooral strenge boetplegingen doen, er zich wel van overtuigen, dat de wereld geen betekenis meer voor hem mag hebben, dat hij afstand moet doen van alle menschelijke eer en loftuitingen. Voor haar dwingende oogen kan padre Antonio de Heredia, afstammeling van een voorname familie, prior | |
[pagina 320]
| |
van de Carmelieten van Sint Anna, praesentado in de heilige godgeleerdheid, jarenlang overste in zijn orde en bekend redenaar, slechts de oogen neerslaan, voor haar sterken wil kent hij slechts één antwoord: het is goed. Hij onderwerpt zich.
De paters van het klooster van Sint Anna gaan dikwijls met Madre Teresa spreken. Ook Pedro de Orozco, studiemakker en reisgezel van padre Juan de santo Matia, bezoekt haar. Hij vertelt haar: Padre Juan onderhoudt te Salamanca met verlof van zijn oversten al de gestrengheden van den oorspronkelijken regel. Aanvankelijk heeft men er mee gespot en gedacht, dat dit niet lang zou duren. Toch heeft hij volgehouden. Nu koestert men, ongewild, eerbied voor hem. Ook de ouderen letten op hun handelingen, als hij in de nabijheid is, ofschoon hij nooit een aanmerking maakt, nooit zich iets laat voorstaan op zijn strengere levenswijze. Integendeel. Hij beschouwt zich als den minste van allen. Ongetwijfeld is hij de nederigste onder de broeders en dat zonder de minste huichelarij. Groeten ernst maakt hij ook met het punt van den regel, waarin voorgeschreven wordt om dag en nacht de wet des Heeren te overwegen, te bidden en te waken. En dat alles is geen menschelijk opzicht. Hij heeft al zijn boetedoeningen, al zijn goede werken trachten te verbergen en doet dat nog. Als Theresia dit alles hoort is ze zeer verheugd. Vooral dat hij niet handelt uit menschelijk opzicht is haar een reden tot groote vreugde. En op een dag in September brengt padre Juan zelf haar een bezoek. Nu staan ze tegenover elkander. En ‘ze begrepen elkaar bij de eerste woorden’, zegt Julian de Avila. Wat hebben ze elkaar gevraagd? Wat gezegd? Het is niet tot in bijzonderheden bekend. Maar niet lang heeft hun gesprek geduurd of ze weten, dat ze beiden op zoek zijn naar God, naar de meest innige ver- | |
[pagina 321]
| |
eeniging met God en dit op een absolute en onverbiddelijke wijze. En Juan vertelt aan Theresia, dat hij een ander, een strenger leven wil kiezen, dat hij in grooter eenzaamheid zich wil afzonderen van de wereld en geheel wil onderdompelen in de godheid. En dan volgt ongeveer hetzelfde verhaal als padre Antonio haar deed. Ook Juan wil naar de Karthuizers. Maar zij vraagt hem aan te nemen een leven van lijden en boete, in de eigen orde te blijven, mee te werken aan de hervorming ervan tot heil van de zielen en tot eer van den barmhartigen God.Ga naar voetnoot1) En zij spreekt tot Juan zooals ze sprak tot den prior. Maar dit jong en tenger manneke onderwerpt zich niet zoo onvoorwaardelijk, geeft zich niet dadelijk gewonnen voor haar diepen blik, maar geeft zijn toestemming slechts onder de voorwaarde, dat hij niet lang behoeft te wachtenGa naar voetnoot2). En Theresia jubelt: ‘Toen ik zag, dat ik al twee broeders had om te beginnen, leek me de zaak al kant en klaar, ofschoon ik over pater prior nog niet heelemaal tevreden was.’Ga naar voetnoot3) Als ze uit de spreekkamer terugkeert in de recreatie, vertelt ze schertsend en tevens zinspelend op de kleine gestalte van pater Juan, dat ze nu al anderhalven broeder heeft.Ga naar voetnoot4) |
|