De Gemeenschap. Jaargang 17
(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Pierre van Valkenhoff
| |
[pagina 278]
| |
dat ook bij Weidle het verschil tussen theorie en praktijk zich laat gelden. Niet ongegrond vraagt men zich af, of het effect van zijn theoretische voorstellingen en oplossingen wel beslissend kan zijn. Zeker moet ergens een keerpunt liggen, doch het is voor een allesomvattende verandering noodzakelijk, dat dit keerpunt niet uitsluitend door een theoreticus wordt aangewezen. Vooral de kunstenaar heeft hiel te handelen; aan hem is de daad en het beleid. Een verschijning van minstens even groot ‘formaat’ als Wladimir Weidle is de thans 72-jarige Karl Scheffler. Deze denker heeft, voornamelijk op het gebied der beeldende kunsten, een reeks publicaties het licht doen zien, die aan iederen cultuurhistoricus bekend zijn, en daarnaast heeft hij zich ook bij herhaling tot het ‘grotere publiek’ gerichtGa naar voetnoot1). Als een soort kunstenaars-testament biedt hij ons nu zijn Form als Schicksal aan. Het biedt een kunstbeschouwing, die weliswaar geen regels inhoudt, maar overal op diepgaande inzichten steunt. Met meesterlijke eenvoudigheid heeft Scheffler het geheel zijner levenservaringen hier ondergebracht in enkele hoofdstellingen, die dan ook allereerst de aandacht vragen. Schrijvend voor alle kunstgevoeligen, heeft hij zich niet tot de beeldende kunst bepaald, maar bovendien muziek en literatuur in zijn betoog betrokken. Het werk is vlot en vloeiend geschreven, alsof de ideeën en meningen eerst bij het neerschrijven ontstonden. | |
II.De titel Form als Schicksal geeft reeds enigermate te kennen, dat naar Schefflers voorstelling alle vormen op krachten berusten. Hiertegenover staat echter, dat | |
[pagina 279]
| |
het beleven van echte vormen ook steeds krachten te voorschijn roept. Er bestaat dus een wisselwerking, waardoor het mogelijk wordt ‘vorm als noodlot’ te zien. In verband hiermee is het begrijpelijk, hoe in dit boek alle gevoelens en ondervindingen (ervaringen), die bij het ondergaan (genieten) van kunst opgeroepen worden, ter sprake komen. Vrijwel doorlopend geschiedt dit op een wijze, die tot dieper overdenken prikkelt, waarbij het soms moeilijk valt tegenover Schefflers met evenveel gratie als nadrukkelijkheid uitgesproken meningen de eigene te handhaven. In het kort samengevat heeft het boek de volgende inhoud: Een groot hoofdstuk handelt over de melodie, een ander over de literatuur en de beeldende kunsten, een derde over de halfkunst als ouderdomsverschijning van alle culturen, over de ‘kitsch’, over de film en zijn mogelijkheden, en over het toneel. Een slotkapittel biedt uiteenzettingen over de verschillende kunstniveaus. Uit dit summiere overzicht kan blijken, dat Scheffler zich in een belangrijk opzicht van Weidle onderscheidt. Hij constateert slechts en ziet dus af van het aanwijzen van wegen ter verbetering. | |
III.Over het begrip cultuur is al zo veel geschreven, dat het menigeen langzamerhand ontgaat, hoe het, kort samengevat, betekent veredeling des geestes in het algemeen naast vorming des harten in het bijzonder. Deze definitie kan althans volstaan voor het zuivere begrip van Schefflers uiteenzettingen. Gelukkig heeft de auteur zich onthouden van te ver gaande specialisering. Zijn boek is zowel voor de koks als voor de gasten, al zullen beide categorieën van lezers betreuren dat hij er geen register aan heeft toegevoegd. Zien wij het goed dan prevaleert voor Karl Scheffler het ‘algemeen-menselijke’. Hij ziet den mens ener- | |
[pagina 280]
| |
zijds gedetermineerd maar anderzijds als mikrokosmos, en noemt hem een wonder, omdat hij een eindig wezen met een oneindige geest is. In verband hiermee wijdt hij veel aandacht aan het eeuwig vloeiende en bewegende zieleleven. Wel onderscheidend tussen individuen en generaties ziet hij de gehele kunstontwikkeling als een kringloop van bloei en verval, waarbij het dan tragisch zou zijn in een vervaltijd te leven. Voor de bepaling van het niveau der kunst, hetwelk, naar hij meent, dat van de critiek determineert, zijn de harmonie en het instinct beslissend. Nadat Karl Scheffler in nog geen viertal pagina's zijn algemene ideeën omtrent kracht en vorm heeft uiteengezet, legt hij verband tussen melodie en gevoel, zowel als tussen inzicht en intuïtie. Niettegenstaande alle tussentrappen beantwoordt aan iedere zielsvorm in de muziek een tegenvorm, gelijk in de boekdrukkunst de matrijs zich verhoudt tot de spiegel. De meerstemmigheid der muziek is te verbinden met die der gevoelens, waarbij op te merken valt, dat harmonie - in oorsprong voortvloeiend uit herhaling der melodie - plasticiteit verleent. Brengt men een ‘artistieke’ handeling op haar grondelementen terug, dan blijkt, hoe weinig motieven er in werkelijkheid aan te wijzen zijn. Men moet echter de poëzie als kunst in de tijd wel onderscheiden van de beeldende kunst als kunst der ruimte. Is de eerste dynamisch waaruit voortvloeit, dat voor haar het gebeuren op de eerste plaats staat, de tweede is statisch en bepaalt zich dus vooral tot de uitgebreidheid. | |
IV.Is het mogelijk Schefflers Form als Schicksal naast Weidle's Das Schicksal der modernen Kunst te stellen, het zou niet aangaan het b.v. te vergelijken met een boek als G.J. Hoogewerffs Verbeelding en Voorstelling (Amsterdam, W.B., z.j. (1939)). Scheffler | |
[pagina 281]
| |
biedt geen geschiedenis der aesthetica en toetst ook evenmin algemene theorieën over kunst aan de practische werkelijkheid. Zijn geschrift is eerder een persoonlijke belijdenis. Wèl getuigt zijn boek van moed, daar het schrijven ener zodanige ‘aesthetica’ sinds lang niet meer ‘opportuum’ geacht wordt. Scheffler zelf noemt het boek ‘unzeitgemäsz’ en geeft nergens blijk te verwachten, dat het een keer ten goede in de hand zou kunnen werken. Wat hier van zij, voor een helder begrip der ontwikkeling van het kunstbesef blijkt het van belang. Zelden of nooit ontkomt de theoreticus aan het verwijt, dat zijn principiële beschouwingen de eigenlijke kunst weinig of niet ten goede komen. Is deze opmerking op zichzelf onweerlegbaar, zij miskent het wezen der theorie. Geen enkel goed theoreticus zal ooit de mening huldigen, dat een goede aesthetica waarborg voor een goede kunst geeft. Dat dit ook Schefflers overtuiging is, zal ieder goed lezer onmiddellijk begrijpen. Hij schrijft niet voor. Hij leidt alleen af, waarbij hij zelf tegen misbruik van regels waarschuwt. Allerminst tast hij de zelfstandigheid van het oordeel zijner lezers aan, terwijl hij overal weet - ook in zijn vonnis over deze tijd - hoever hij kan gaan. Omdat alle kunst wordt geschapen door het persoonlijke talent en omdat dit niet analyseerbaar is, vermijdt hij alle voorbarig ingrijpen, heel goed beseffend, dat het in strikt theoretische onderzoekingen niet aangaat conclusies te trekken, aangaande zaken, die zelfs in de algemene aesthetica nog altijd twistpunten vormen. Hij eerbiedigt het: ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’. Zijn Form als Schicksal is mede daarom een van de beste boeken der laatste jaren. |
|