Carel Hildesheim
Een gebed
Heer, zoo ik U en mijn volk den rug toekeerde was het uit onwetendheid. Mijn zonde sproot voort uit geestelijke armoede, die een gevolg van mijn opvoeding was. Ik weet niet Heer of elke zonde even zwaar op de weegschaal Uwer gerechtigheid gewogen wordt, doch mijn zonde bedreef ik in het leven van eiken dag, met een lach op mijn lippen en zonder dat mijn ziel zich bezwaard gevoelde. Heer ik weet, dat de weg tot U soms met scherpe steenen geplaveid is, dat het vaak een tasten en struikelen is, doch met mijn zwakke voeten ga ik de pelgrimstocht ondernemen, al zullen ze onderweg ook menigmaal bloeden, want het is Uw louterende liefde, die mij deze beproevingen zal zenden. Gij zijt de opstanding en het leven en de verdrukten en eenzamen, die tot U komen, beurt Gij op van de onderste treden van Uwen troon en verkwikt Gij met den dauw van Uw hemelschen glans. Gij zijt de Vader en ik ben de dochter, die naar Uw liefde hunkert zooals het verdwaalde jonge ree in de koude nacht naar het warme koesterende moederlichaam hunkert. Gij zijt het eeuwige vuur van liefde en ik ben de waskaars, die door deze laaiende liefde verteerd wil worden. Heer, mijn ziel is als een rijpe akker, die door Uw zegenende hand geoogst wil worden. Als een wijnrank is zij, loom hangende van trossenweelde, die in haar uitbundigen jubelenden groei door de handen van den Wijngaardenier gesnoeid wil worden. Zend mij daarom Heer, als teeken van Uw genade, den geliefde, den verlosser op mijn levenspad want mijn ziel is krank van liefde en heimwee naar hem. Heer, zie mij nu geleund aan Uw arm. Een zwakkeling, een sidderende korenhalm, zonder kracht en sap, ben ik, die door Uw machtigen adem heen en weer bewogen