De Gemeenschap. Jaargang 17(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Pierre Kemp Kleine Gedichten Ritournelle Het licht doet met me wat het wil, of ik al ga, of ik sta stil, of ik iets neem, of iets leg neer, bij alles is het licht mijn heer. Zoo word ik, man, toch nog een vrouw; ik die van rood houd, word een blauw; ik die van dag wil zijn, een ding van avond met in de schemering een roode streep, die duidt op wind, tot ik het licht van mijn eigen vind en met mijn rood sla naar dat blauw en ik mijn man graaf uit die vrouw. Eerst dan word ik mijn eigen heer, of ik iets neem, of iets leg neer, of ik al ga of ik sta stil, omdat mijn eigen licht dat wil. Aschgrauw licht Ik loop om den haan van den toren te zien in het aschgrauwe licht en stil lach ik, terwijl ik de halfduistre maan beschouw en peins om mijn kind-lijk zig-zag. Waarom juist de maan om dat koperen beest en niet om een windkap of schoorsteenpijp? Ben ik niet altijd het kind geweest, dat wel nimmer zal worden rijp? [pagina 56] [p. 56] Een kind voor een raam Een kind voor een raam kijkt naar een korten trein. Zoo ben ik ook geweest, al zag ik langere treinen over de lijn glijden uit de opening van den dag. Een kind voor een raam ben ik nog en ik tel met héél klein vingertje de wielen van andere dingen, zoo snel als zielen. Duisternis Het duister sluit zich om mijn hand en om de boomen en even tast ik naar mijn verstand, om 't weer nabij te komen. Ik weer me en loop naar ergens, naar een licht en zoek naar deuren, om me uit dit duisterend vergezicht te scheuren. Is alles nog in orde? Het duister sluit zich tusschen haar en nek. Het is een troost! Als ik soms mocht verworden, raak ik het eerst van boven gek. Vorige Volgende