opeenvolging van spanning en ontspanning (als voorbeeld wordt aangehaald de al te sterk overschatte film ‘Robert Koch’), vaak met grove middelen bewerkstelligd, acht de schrijver voor velen schadelijk. De tweede kwaal, die hij de film toekent, is de passiviteit waarin de amusementsfilm als regel den toeschouwer dompelt. Het eenig noodige is het zien, een maximum aan genot wordt verkregen met een minimum aan inspanning. Een geestelijke luiheid en vadsigheid zijn het gevolg.
Hoe juist deze twee bezwaren zijn, toch ontdekt de lezer hier een onevenwichtigheid in de brochure van v.d. Velden en hij vraagt zich af, waartoe het noodig was in het eerste hoofdstuk met zooveel scherpzinnigheid het wezen van de film te doorgronden, als dit in het derde met evenveel gemak vergeten wordt. Immers, al geven wij toe, dat slechts zeer weinig van wat zich onder den naam film aandient dien naam verdient en aan de hier gestelde eischen voldoet, dit maakt de eischen niet minder dwingend. Gezien vanuit het oogpunt van geestelijke volksgezondheid is het eerste hoofdstuk overbodig, terwijl bekeken van den kant van filmkunst het derde gemist kon worden. (Al blijft het feit, dat zoowel het eene als het andere belangwekkend is!).
Daarbij komt, dat het element van opwekking van genot door opeenvolging van psychische spanning en ontspanning iets is, dat aan de film misschien wel in grootere mate toegekend kan worden, doch dat bijv. aan den ‘populairen roman’, het ‘volksche drama’ evenmin vreemd is. En zelfs hoeft deze eigenschap, mits minder grof en met mate toegepast, aan geen enkel kunstwerk afbreuk te doen.
Merkwaardig is nog het feit van den afkeer, waar v.d. Velden in dit hoofdstuk op wijst, die geesteszieken voor de film hebben, een afkeer, die veelal zijn oorsprong vindt in het feit, dat wat voor den normalen mensch een vlucht uit de werkelijkheid is, voor krankzinnigen juist het tegengestelde wordt; zich bewegend nl. in de onwerkelijkheid van hun irreëel bestaan wordt de film voor hen een herinnering aan, een weg terug naar de door hen gewoonlijk zoo verafschuwde realiteit.
Na nog gewezen te hebben op de gevaren, die de film mee kan brengen voor de jeugd in verband met de vaak buitensporige aandacht, die besteed wordt aan sexualiteit en misdadigheid, in verband ook met de groote suggestieve kracht die er van de film uit kan gaan, besluit v.d. Velden zijn brochure met te wijzen op het feit, dat de film de geestelijke volksgezondheid ook ten goede kan komen en ook hierom onze volle aandacht verdient.
Juli 1940
FERNAND LODEWICK.