De Gemeenschap. Jaargang 16
(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||
D.A. de Graaf
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||
in Progress’ minder reden van bestaan en in mindere mate een geheel vormt dan ‘Finnegan's Wake’. Beter dan met dat van den architect, kan men Joyce's werkwijze vergelijken met dien van den etser die verschillende ‘staten’ van een en dezelfde ets vervaardigt. De eerste ‘staat’ van dit nieuwste werk was ‘Work in Progress’, de tweede, definitieve, ‘Finnegan's Wake’. Dichter nog benadert men de waarheid omtrent deze werkmethode, wanneer men als eerste ‘staat’ de oudste redactie van het fragment ‘Anna Livia Plurabelle’ aanneemt, zooals deze in het tijdschrift ‘Le Navire d'Argent’ van 1925 staat afgedrukt. Zoo kan ook een schilderij als de laatste van een heele reeks ‘overschilderingen’, hetzelfde gegeven behandelende, ontstaan zijn. Zoo zijn waarschijnlijk ook de ‘Ilias’ en ‘Odyssee’ ontstaan en zelfs kan Vergilius wel aan de ‘Aeneïs’ gearbeid hebben. Wat dat betreft, betreedt de revolutionair James Joyce dus wel klassieke paden als een gehoorzaam volgeling der groote traditie... Echter zijn zulke traditie-getrouwe revolutionairen niet zelden juist de ‘gevaarlijkste’ en is hun omwentelende activiteit ‘gründlicher’ dan de spontane actie van den eerste den besten bommenwerpenden anarchist. Daarom moet men ook weer niet in de omgekeerde fout vervallen en de lectuur van dit lijvige boekwerk als een soort Sisyphus-arbeid of althans als een te bestudeeren wetenschappelijk onderwerp beschouwen, waartoe men den noodigen tijd vrijaf neemt en zich van de rest der menschheid afzondert in ‘splendid isolation’, gewapend met woordenboeken, encyclopedieën, geschiedeniswerken en kaarten, in de hoop Joyce's oeuvre aldus ‘endgültig zu erledigen’. De lectuur van dit boek moet tenslotte een genot, ja een verfijnd genot blijven en niet in vorscherswerk ontaarden, Daarom stel ik den aspirant lezer van ‘Finnegan's Wake’ voor, met den Franschen slag te werk te gaan bij wijze van eerste kennismaking en eveneens te eindigen met op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||
de wijze van den klassieken boekenverslinder het boek door te rennen. Het gaat namelijk niet in de laatste plaats om een moderne schepping, al mag men het op zijn tijd een klassiek drama noemen. Een klassiek drama, dat zich binnen de grenzen der Aristotelische vierentwintig uur, binnen de muren van één en dezelfde stad - in casu Dublin - afspeelt en dat zich aan den noodigen eenvoud van handeling houdt en wel voornamelijk aan de mannelijke en vrouwelijke hoofdfiguur, onder meer aangegeven als de berg- en de riviergeest of ook onder de doopnamen Here Comes Everybody en Anna Livia Plurabelle. Klassiek is ook het simpel gegeven dat berust op de aantrekking en afstooting van twee wezens en dat herinnert aan de steeds in anderen vorm gedwarsboomde liefde van Tristan voor Isolde, maar niet minder aan de wederzijds ongelukkige liefde tusschen Napoleon en Joséphine, tusschen Nelson en Kate, tusschen Adam en Eva ter eener zijde en tusschen ‘bigmaster’ Finnegan en zijn wettige eega Maggy ter anderer zijde. Ongelukkige liefdes: immers dreigt de concurrentie van Marie Louise, van Miss Hamilton, van de Slang en van Anna Livia, alias Mrs. Liffey of Anna Liffey en steeds zijn de vrouwen dezer laatste categorie schoonheden die aan meer dan één man behagen: schoon voor een ‘pluralis’: Plurabelle. Maar, zal men mij tegenwerpen, dat klinkt nu alles wel heel eenvoudig, doch het onderhavige werk is alles behalve eenvoudig, het is kortweg de te boek gestelde chaos. Inderdaad is dit de keerzijde der medaille. En ik wil op deze ‘keerzijde’ thans wat nader ingaan. Men zou zich de zaak aldus kunnen voorstellen, wanneer het ging om een beschrijving van de wijze waarop dit boek tot stand gekomen, althans geconcipieerd is - waarbij het vooraf opgemerkte echter van kracht blijft: Op een goeden dag in den loop van 1921 of '22 zag de schrijver Joyce zich voor het vraagstuk geplaatst, hoe hij na de schepping van het reeds zoo chaotische ‘Ulys- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||
ses’ verder moest gaan. Moest er een reactie of een nieuwe nòg verder strekkende actie plaats grijpen? Zou hij opnieuw een gecamoufleerde autobiografie geven, waarbij wederom de figuur van Stephen Dedalus uit de vorige boeken ‘A Portrait of the Artist as a Young Man’ en ‘Ulysses’ ten tooneele zou verschijnen als dekmantel van het eigen ‘ik’ - of zou hij met deze confessie-manie breken? En nu geloof ik dat Joyce, verre van met deze in de oogen der Klassicisten verkeerde gewoonte te breken, in zijn nieuwste werk zich nog veel meer, ja zich compleet heeft uitgesproken, en men kan zeggen, dat hij zich niet zoozeer heeft uitgekleed, als wel binnenste buiten gekeerd heeft. Maar, wanneer men meent na de lectuur van ‘Finnegan's Wake’ Joyce's leven en ‘faits et gestes’ door en door te kennen, vergist men zich deerlijk. Men vergist zich, wanneer men meent dat dit boek alleen in nog veel grooter openhartigheid en realisme van Rousseau's ‘Confessions’ verschilt, want op niets gelijkt het minder dan op deze 18de eeuwsche biecht. Maar men heeft het bij het rechte eind, wanneer men zegt dat deze biecht, bij alle andere bekentenissen vergeleken, oneindig oprechter en waarachtiger genoemd moet worden, om de eenvoudige reden dat hier geen misdaad werd gebiecht maar het leven tout court, het bruto-leven met ups en downs, met interesses en désinteresses en niet het netto-leven, waaruit al het positieve is gebannen en waarin nog alleen maar plaats is voor mislukkingen, wandaden, schandalen, bekeeringen, wenschen, illusies, en désillusies. Een biecht dus, niet voor het publiek in de functie van biechtvader of rechtercommissaris, maar voor het publiek als... publiek, als toehoorders, kijkers, kooplustigen, critici, kankeraars, betoogers, lynchers, community-singers, kerkgangers, zwarte- en wittemis bezoekers enz. Hier is een charlatan aan het woord die U beduvelt, voor het geval ge beduveld wenscht te worden, die U wijzer maakt of even dom laat, voor zoover als ge dat zelf wilt, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||
die U de kluts laat kwijt raken, voor zoover ge lijdt aan een overspannen gevoel voor de realiteit, die hén aan het denken zet, die met het idee fixe bezeten zijn dat na alle generaties van filosofen er niet meer te denken valt, die hen tot handelen prikkelt, die meenen dat in onzen historistischen tijd niet meer te handelen valt - zonder in hysterie te vervallen. Wil men echter ook in dezen aan het begrip biechtvader blijven vasthouden, dan stelle men zich voor dat deze in zijn zakelijksten vorm van psychiater ten tooneele verschijnt en zijn patient verzoekt, den volgenden dag bij hem op consult te komen om bij die gelegenheid alles er uit te flappen wat hem voor den mond komt, onverschillig de wijze waarop en de vorm waarin hem dit voor den mond komt. En in plaats van op den bepaalden dag en het afgesproken uur te verschijnen, meldt de ‘pupil’ zich 17 jaar later, echter met dezelfde oprechte bedoelingen bezield, hoewel beter beslagen ten ijs komend dan anders het geval ware geweest. Beter beslagen ten ijs, in den zin van openhartiger, eerlijker, op te vatten. Want spontaneïteit sluit oprechtheid uit of, omgekeerd uitgedrukt: men kan eerst dan zich de luxe veroorloven spontaan te zijn, wanneer men zijn ‘rol’ ter dege heeft ingestudeerd. (Daarom geloof ik aan absolute spontaneïteit alleen bij ... acteurs, vandaar mijn liefde voor tooneel en film.) De rol nu welke Joyce gedurende al die jaren heeft ingestudeerd is die van den denkbeeldigen Ier, die vanaf de schepping der wereld in Ierland gewoond heeft, waarbij heel het scheppingsverhaal, de verdere Joodsche openbaringsgeschiedenis en de daarbij aansluitende ‘wereldsche’ historie ter plaatse, dw.z. in en om Dublin en speciaal in het zich aldaar bevindende Phoenix-park plaats grijpen. Een Iersch wereldburger dus, die echter ondanks al het groote wat hij heeft meegemaakt, toch het kleine is blijven eeren en geen enkel kinderliedje, bakerpraatje, sprookje of legende is vergeten... Een merkwaardige biechteling, kinderlijk en ervaren, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||
‘oprecht als de duiven, maar listig als de slangen,’ die zijn dokter wel een oogenblik in verlegenheid moet gebracht hebben. (Vervolgens schijnt deze het vonnis ‘schizzophreen’ te hebben geveld.) Een biechteling die zich in dezen ‘plus royaliste que le roi’ betoonde, immers tot in orthographie en syntaxis hield hij zich aan wat maar aan woorden, wat zeg ik, aan letter materiaal zich bij hem aandiende: alles had bij den patient ‘free access’. Vergeten wij echter bij dit alles niet, dat er 17 jaren benoodigd waren om deze demonstratie van openhartigheid mogelijk te maken en dat er daarom geen letter de ‘omheining zijner tanden’ passeerde, die niet te voren getoetst was aan den toetssteen van Joyce's waarheidscriterium. Dit criterium is uiterst rekbaar en stelt slechts één eisch: wat ge zegt of schrijft, zij een stuk leven, ‘life in progress’. Het Heraclitische ‘panta rei’ is bij Joyce meer conditio sine qua non dan constateering van een feit. Hij kent minder levenscondities dan wel levenseischen. Deze auteur heeft dan ook niets beleefd, in den ruimsten zin van het woord genomen, of het heeft, hoe dan ook, in dit boek een plaats gevonden, waarom men het een ‘thesaurus’ van Joyce's harts- en hersengeheimen zou kunnen noemen. Want het gaat niet alleen om bekentenissen, doch ook om ‘bekennissen’, wanneer ik mij een Joyceanisme mag veroorloven, om het bekennen van alle kennis, welke de schrijver zich in den loop der jaren heeft eigen gemaakt, uit te drukken. ‘Ik weet, dus beken ik’, aldus zou zijn variant op Descartes' bekende uitspraak kunnen luiden. Tot nog toe hebben wij het over het ‘waarom’ en het ‘hoe’ gehad en dan nog voornamelijk over het tweede. Zoo straks zal ik op het eerste punt wat nader ingaan, maar eerst zij het ‘hoe’ scherper belicht. Ik zou ook kunnen zeggen dat thans de inhoud aan de orde gesteld wordt en dat het ‘hoe’, de wijze van uitdrukken, daartoe de noodzakelijke introductie vormt. Het doel is dus, tot | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||
een nadere analyse te komen van wat ik als de ‘bijbelsche’ en ‘wereldsche’ geschiedenis van Ierland beschouw, doch ook in het laatste geval wensch ik op het karakter van openbaringsgeschiedenis den nadruk te leggen. Want Joyce blijft vóór alles een idealist, hoewel hij de eerste is die zich zelf om zijn idealen pleegt uit te lachen of te hoonen.
Onder het motto ‘hoe het groeide’ volge thans een passage uit het fragment ‘Anna Livia Plurabelle’, eerst zooals dit in ‘Le Navire d'-Argent’ van November 1925 werd afgedrukt en vervolgens in de definitieve versie van het in boekvorm verschenen hoofdstuk uit het latere ‘Finnegans' Wake’, dat in 1928 te New-York verscheen.
‘Well, you know or don't you know or haven 't I told you every story has an end and that's the he and the she of it. Look, look, the dusk is growing. What time is it? It must be late. It's ages now since I or anyone saw Waterhouse's clock. They took it asunder, I heard them say. When will they reassemble it?’
‘Well, you know, or don't you kennet or haven't I told you every telling has a taling and that's the he and the she of it. Look, look, the dusk is growing. My branches lofty are taking root. And my cold cher's gone ashley. Fieluhr? Filou! What age is it? It saon is late. 'Tis endless nowsince eye or erewone saw Waterhouse's clogh. They took it asunder, I hurd them sigh. When will they reassemble it?’
Wanneer men nu begint de volgende zinsneden tegenover elkander te stellen: ‘every story has an end’ en ‘every telling has a taling’, dan kan men allereerst vast stellen, dat in het tweede geval de sfeer der legende veel juister is getroffen. Wanneer men zich alleen op den klank laat ‘wiegen’, heeft men het gevoel op het water te zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||
- wat dan ook de bedoeling van den auteur moet zijn geweest, immers het gaat om de tallooze legendes die zich aan het riviertje de Liffey, dat door Dublin stroomt, hebben vastgeknoopt. En als Hollander herkent men in het woord ‘telling’ ons ‘vertelling’ en in den term ‘taling’ zit, behalve het ‘Hollandsche taal’, ook het Engelsche ‘tail’ staart, in dit geval dus ‘einde’ waarbij men denke aan ‘tailpiece’ = slot-vignet. Er is hier dus sprake van een internationale klank- en associatietaal, welke zich bovendien aan de sfeer van het gegeven aanpast, en dit in sterkere mate dan elders het geval pleegt te zijn. Wat het kleine misverstand - in den dubbelen zin van het woord - ‘fieluhr-filou’ betreft, dit geeft in a nutshell de Babylonische spraakverwarring weer, hetgeen met het ‘bijbelsche’ karakter van de stof overeenkomt en speciaal nog in dit geval te kennen wil geven dat de sprekers - in casu twee waschvrouwen - elkander niet goed meer kunnen verstaan, gezien het feit dat zij al voortwandelende door de steeds breeder wordende rivier de Liffey gescheiden zijn. Doch ook de invallende duisternis maakt onze woorden onbestemder en zoo kan men begrijpem dat het zachtere ‘sigh’, zachter van klank èn van beteekenis, het alledaagsche, of liever ‘overdagsche’, ‘say’ is komen vervangen. Naast deze taal-metamorfoze kan men tevens een menschelijke metamorfoze à la Ovidius constateeren. Want zooals de door Apollo achtervolgde Daphne in een laurierboom veranderde, zoo gaat een der vrouwen allengs in een olm over. En zoowel Joyce als Ovidius laten ons het ‘groeiproces’ in onderdeelen meemaken; zoo zegt de eerste onder meer: ‘my branches lofty are taking root... My foos won't moos. I feel as old as yonder elm... My ho head halls...’ De beweging ‘move’ verstijfd tot mos, dat den voet van den olm omgeeft, en bij den klank ‘moos’ sluit zich weer foos - feet aan, zoodat men hier niet alleen een acteerend persoon, maar ook een acteerende taal medemaakt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||
Wanneer men nu bedenkt, dat tusschen de beide geciteerde passages nog een derde gevonden wordt van denzelfden inhoud, welke in het avant-garde tijdschrift ‘Transition’, jaargang 1927, gepubliceerd werd, dan ziet men hoe de schrijver zich als het ware met voortdurend ‘overschilderen’ bezig houdt, een arbeid die een uiterst fijn gehoor en een scherpe intelligentie vereischt, waarom het dan ook niet te verwonderen valt, hoe een boek dat naar den omvang alleen te oordeelen in één of twee jaar had geschreven kunnen zijn, in dit geval eerst na verloop van 17 jaren tot stand kwam.
Laten wij thans de klassieke vraag van ieder, die met iets nieuws in de kunst kennis maakt, stellen: Wat wil de schrijver met dit alles, hoe is hij tot het schrijven van een dergelijk zonderling - want dat blijft het after all - boekwerk gekomen? Bij gebrek aan de mogelijkheid, James Joyce over dit punt te interviewen, wil ik trachten het antwoord op deze vraag uit de tekst zelf op te diepen. Wel zal dit niemand geheel en al bevredigen, maar men heeft althans de mogelijkheid, iets dichter bij Joyce's bedoeling te geraken en zich wellicht zelfs een oogenblik in zijn gedachtengang te verplaatsen. Hierbij volge dan allereerst een kort citaat uit het beginhoofdstuk van ‘Finnegan's Wake’: ‘But the world, mind, is, was and will be writing its own wrunes for ever... on all matters that fall under the ban of our infrarational senses... For that... is what papyr is meed of, made of, hides and hints and misses in prints. Till ye finally (though not endlike) meet with the acqaintance of mister Typus, mistress Tope and the little typtopies. Fillstup. So you need hardley spell me how every word will be bound over to carry three score and ten toptypsical readings throughout the book of Doublends Jined... till Daleth... who oped it, closeth trereof the. Dor.’ Men heeft eens naar aanleiding van Albert Schweizer's | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||
orgelspel opgemerkt dat het niet de organist, doch het orgel zelf was, dat speelde. Zoo zou men ook kunnen zeggen dat hier niet de auteur, doch het boek zelf aan het woord is: de drukletters hebben zich uit eigen beweging in de goede volgorde opgesteld. Robert McAlmon heeft in 1929 een opstel aan ‘Work in Progress’ gewijd, waaraan hij den volgenden titel gegeven heeft: ‘Mr. Joyce directs an Irish word ballet’. Dit ballet vangt bij daglicht aan en eindigt ermede, waarbij de andere spelling ‘daleth’ tevens de associatie met het begrip ‘death’ oproept. De wereld zelf schrijft haar runenschrift op al wat wij met behulp van onze zintuigen, vooral van onze onderbewuste, voor infraroode stralen gevoelige zintuigen opvangen; dit schrift komt vervolgens in contact met de boekdrukkunst, hetgeen dan een resultaat geeft in den geest van ‘Finnegan's Wake’... Maar wat heeft Joyce toch met dien geheimzinnigen titel bedoeld? Vooreerst zij het woordje ‘Wake’ op den keper beschouwd. En ook hier komt een zinsfragment ons te hulp: ‘For life is a wake, live it or crick it...’ Hoe men het ook neemt, of men het actief beleeft of als toeschouwer becritiseert, leven is een wake, een nachtmerrie, een nachtwake of een dagdroom. Het is een waken bij een doode, want niemand is onsterfelijk, dus altijd valt er wel bij een doode te waken, in dit geval bij het lijk van Finnegan, de metselaar, de meesterknecht die bij het uitoefenen van zijn functie van de ladder te pletter is gevallen, nadat hij in een toestand van katterigheid eerst laat op den dag naar zijn werk was gegaan. De vrienden nemen zich voor, trouw bij hun vriend en collega de wacht te houden, doch ter voorkoming van verveling gedurende de lange nachtwake nemen zij de noodige whiskey mede, waarvan zij twee flesschen bij het hoofd- en het voeteneinde van den doode plaatsen. Op een gegeven moment valt de eene flesch om en door de aanraking met het koele vocht ontwaakt de schijndoode Finnegan, die thans tot Finnagain herdoopt wordt. Men | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||
verzoekt hem nu rustig te blijven liggen met de belofte hem aangenaam bezig te zullen houden, hetgeen neerkomt op het verhalen van een soort 1001-nachts-cyclus van Iersche legendes, geschiedenisverhalen en alle mogelijke reminiscenties uit het dagelijksch leven van Dublin. Allengs gaat de nachtwake over in het nachtleven van Dublin's inwoners, dat door het aanbreken van den dag wordt afgebroken. Tot een en ander werd Joyce door het volgende drinkliedje geïnspireerd: Wack Huno take your partner,
Well the floor your trotters shake.
Isn't it the truth I tell you;
Lots of fun at Finnegan's Wake.
De volgende stap welken de auteur gedaan heeft, is het combineeren van dit ‘gemengd bericht’ met het kinderliedje van Humpty, Dumpty, die van het hek viel: Humpty Dumpty sat on a wall,
Humpty Dumpty had a great fall:
All the king's horses and all the king's men
Couldn't put Humpty Dumpty together again.
Dit coupletje werd door Joyce als volgt ‘bewerkt’: Have you heard of one Humpty Dumpty
How he fell with a roll and a rumple
And curled up like Lord Olofa CrumpleGa naar voetnoot1)
Bij the butt of the Magazine Wall,
Of the Magazine Wall,
Hump, helmet and all?
Aan dit couplet heeft Joyce de noodige strophen toegevoegd, waarbij de figuur van Humphrey, de stichter van Dublin, den bijna gelijknamigen Humpty komt vervangen. Bovendien wordt een stuk van Ierland's | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||
‘praehistorie’ ingelascht en aan het slot komen zelfs nog Kaïn en Abel voor het voetlicht... Het heele boek nu is op het stramien van deze ballade van Humpty Dumpty opgebouwd, hetgeen door den auteur aldus is uitgedrukt: ‘... and the rhymersworld was with reason the richer for a would be ballad, to the ballader of which the world of cummanityGa naar voetnoot1) singing owes a tribute for having placed on the planet's melomap his lay of the vilest bogeyer but most attractive avatar the world has to complain for...’ Doch Joyce is niet alleen een dichter of bewerker van ballades, hij gevoelt zich ook op zijn tijd een middeleeuwsch kroniekschrijver, die monnikenarbeid verricht met het opteekenen van Ierland's oudste geschiedenis. En hij mediteert onderwijl ter stichting van den geduldigen lezer, die nog voor dergelijke kronieken te vinden is: ‘So, how idler's wind turning pages on pages... the leaves of the living in the boke of the deeds, annals of themselves timing the cycles of events grand and national, bring fassilwiseGa naar voetnoot2) to pass how... It is the same told of all. Many. Miscegenations on miscegenations... They lived and laughed and loved and left...’
Thans iets over den eigenlijkeninhoud. Speelde ‘Ulysses’ overdag en in den voornacht, ‘Finnegan's Wake’ vangt wel in het begin van den middag aan, doch houdt zich toch voornamelijk met de schemering en speciaal met den nacht bezig, waarna nog een laatste hoofdstuk aan de korte periode van het ochtendkrieken wordt gewijd: ‘It was a long, very long, a dark, very dark, an alburt unend, scarce endurable, and we could add mostly quite various and somenwhat stumbletumbling night... The has goning at gone, the is coming to come. Greets to ghastern, hie to morgning... Well down, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||
good other. Now day, slow day... it is our hour of risings... Till herenext. Adya’Ga naar voetnoot1). Het boek is in vieren verdeeld, waarvan het eerste en laatste deel de relatie van de riviergeest Anna Livia en den berggeest Humphrey-H.C.E. behandelen. Het eerste deel, ook wel ‘The Book of Liffé’ genoemd, is het moeilijkst te analyseeren, omdat het zoovele ‘lagen’ vertoont van door elkander geschreven, elkander doordringende vertellingen en legendes. Ik sprak reeds van de figuren uit de bijbelsche en wereldsche geschiedenis, van Adam en Eva af tot op Napoleon en Josephine en zijn tweede vrouw Maria Louise toe, die de relatie Riviergeest-Berggeest tijdelijk komen vervangen. Tegelijk wisselt het Phoenix-park met de hof van Eden en de vlakte van Waterloo af, waarbij het zijn naam ‘Phoenix’ waardig toont, terwijl het aldaar inderdaad aanwezige standbeeld van Wellington de metamorfoze te begrijpelijker maakt... Het tweede en derde deel houden zich respectievelijk met de wereld der kinderen en die der volwassenen bezig, waarbij het boek der kinderen achtereenvolgens hun liefdesspelen, hun lessen, idealen en fantasieën ten tooneele voert. Het slot van het laatste boek, een tiental bladzijden beslaande, beschouw ik als het schoonste - en tevens begrijpelijkste - gedeelte van het boekwerk en het ware te wenschen, dat dit als fragment afzonderlijk werd uitgegeven op de wijze van ‘Anna Livia Plurabelle’ (het laatste hoofdstuk van deel I), van ‘The Mime of Mick-Nick and the Maggies’ (het eerste hoofdstuk van deel II) en andere fragmenten die in den loop van het decennium zijn verschenen. In die laatste pagina's bereikt de verhouding tusschen de mannelijke en vrouwelijke hoofdfiguur een hoogtepunt van teederheid en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||
innigheid, welke te meer treft, daar hier sprake is van een afscheid. Een afscheid van den man die na een kort avontuur huis en haard weer opzoekt, van de vrouw die met de herinnering achterblijft en haar toevlucht in de armen van haar vader zoekt. Een vrouw, die zich haar vereenzaming bewust is, doch daaruit een laatsten grond tot fierheid vindt, de aristocratie van het geheel alleen staan. Plurabelle, het woord krijgt een tragisch accent: voor velen haar schoonheid prijsgevend, doch deze wordt door hen verworpen. Doch juist daardoor wordt het weer een maagdelijke schoonheid namelijk die van de onbevlekte rivier, de eeuwig jeugdige Liffey, Anna Livia, Allaniuvia Pulchrabelled...Ga naar voetnoot1)
‘Finnegan's Wake’ is de geschiedenis van een wereldrevolutie, van een eeuwigen kringloop, waaraan Gianbattista Vico in het begin der 18de eeuw een boek gewijd heeft, getiteld: ‘La Scienza Nuova’, dat in 1725 verscheen en ruim een eeuw later door Michelet in het Fransch werd vertaald. Vico deelt de wereldgeschiedenis èn de historie der geestelijke ontwikkeling van het menschdom in vier tijdperken in. De wereldgeschiedenis is uit de volgende tijdperken opgebouwd: het theocratische, heroïsche en menschelijke tijdvak en tenslotte de periode van teruggang van het menschelijke naar het theocratische. Een kringloop dus van geestelijke evolutie, waarvan de sociale parallel aldus verloopt: geboorte-rijpheid-bederf-ontwikkeling en voortplanting. Het zal daarom niet al te veel verwondering wekken, wanneer men verneemt dat Joyce, op dit idee van een eeuwigen kringloop, van het aaneenschakelen van de ontwikkelingsstadia der menschheid doorbordurende, zijn nieuwste boek heeft ‘rondgeschreven’, zoodat de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||
laatste zin in den eersten overgaat en men dus altijd door kan lezen als gold het een bedrukten cylinder.
Men kan zich na dit alles de vraag stellen of men Joyce tot de Surréalisten mag rekenen. Ik kan mij best voorstellen, dat iemand al mijn pogingen om eenig licht op deze vrij duistere stof te werpen overbodig of althans uit-den-tijd acht onder het motto: wanneer een kind van dezen tijd zonder tekst-en-uitleg van Strawinsky's ‘Sacre du Printemps’ of van een schilderij van Paul Klee of van Picasso kan genieten - waarom dan ook niet zonder meer aangevangen met de lectuur van ‘Finnegan's Wake’ in de simpele en serene verwachting, iets schoon's te zullen genieten? Ik geloof zeker dat er eens een kind-van-zijn-tijd zal opstaan, dat hiertoe in staat is, precies zooals dit reeds ten aanzien van de muziek van Strawinsky het geval is. Maar al zal dit ongetwijfeld kunnen gebeuren, toch moet men daarom nog niet de overtuiging gaan aanhangen dat James Joyce iemand is die bij het schrijven zijn bewustzijn volkomen uitschakelt, zooals het manifest van het surréalisme dit voorschrijft. Want zijn geest is een instrument, dat juist met groote nauwkeurigheid, luciditeit en gevoeligheid voor indrukken alle trillingen en schokken van het eigen ‘ik’ registreert, een uiterst verfijnde auto-registrator. Daarom heeft men ook wel eens gezegd, dat ‘Finnegan's Wake’ alleen maar lectuur voor ... Joyce blijkt te zijn, en ik kan me levendig voorstellen, hoe hem dit universeele dagboek bij tijd en wijle moet amuseeren en boeien, vooral in later jaren, wanneer hij daarin een nieuw ‘portrait of the artist as a young man’ zal gaan zien. Maar voor den ‘outsider’, d.w.z. voor alle anderen moet dit boek een getuigenis blijven dat in een wereld, waarin het denkend bewustzijn, hetzij in discrediet dreigt te raken, hetzij in specialistendom dreigt te ontaarden, deze Ier den moed toont zich van beide | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||
groepen niets aan te trekken en het riskeert, de specialisten door zijn dilettantisme af te schrikken en de dazers-in-de-ruimte door zijn beleid en hoog ontwikkeld bewustzijn, kortom door zijn luciditeit, te leur te stellen en te ontmoedigen.
Juli 1940. | |||||||||||||||||||||||||
Bio- en bibliografieJames Joyce werd den 2den Februari 1882 geboren te Dublin. Na aanvankelijk voor priester te zijn opgeleid en de kleine wijdingen te hebben ontvangen, keerde hij terug in het wereldsche leven en studeerde een tijd lang in de Medicijnen aan de universiteit te Parijs; gedurende eenigen tijd ambieerde hij het vak van operazanger, doch wijdde zich vervolgens geheel aan de letteren en voorzag in zijn levensonderhoud met het geven van privaatonderricht. Na zijn huwelijk vestigde Joyce zich te Rome en vervolgens te Triëst, waar hij lessen gaf aan een Berlitzschool. In 1912 vertoeft de schrijver eenigen tijd in zijn geboortestad, alwaar hij het bioscooptheater ‘Volta’ exploiteert, hetgeen echter weldra bij gebrek aan belangstelling van het publiek op een fiasco uitloopt. Gedurende de oorlogsjaren woont Joyce onder meer te Zürich, om zich ten slotte voor goed te Parijs te vestigen (sedert 1921). Hier is het dat het besproken werk ‘Finnegan's Wake’ tot stand komt. Aan dit boek gaat de roman ‘Ulysses’ vooraf, die een moderne interpretatie van de Odyssee beoogt te zijn, een Odyssee die zich in nog geen etmaal tijds te Dublin afspeelt en waarbij de figuur van den Griekschen held vertegenwoordigd wordt door een agent in advertenties, die alle avonturen van zijn illustren voorganger op zakelijke en alledaagsche wijze beleeft, terwijl zijn vrouw de rol van Penelope op modern-geëmancipeerde wijze vervult en de Homerische vrijers als even zoovele welkome minnaars aan huis ontvangt, ten einde het wachten op haar echtgenoot, dat in plaats van 20 jaar 20 uur in beslag neemt, te veraangenamen. Een zekere Stephen Dedalus speelt de rol van Telemacbus en blijkt tevens een jeugdportret van Joyce zelf te zijn, die zich hier met volkomen ongeveinsde openhartigheid geteekend heeft. Wat dat betreft, sluit deze roman ongeveer chronologisch aan bij een te voren gepubliceerd werk, een vrije autobiografie, getiteld ‘A Portrait of the Artist as a Young Man’, dat op zijn beurt een soort vervolg vormt van een aantal verhalen uit den nog vroeger verschenen novellenbundel ‘Dubliners’, welke Joyce's naam het eerst heeft bekend gemaakt. Daarnaast noem ik nog | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||
eenige gedichtenbundelsGa naar voetnoot1), welke eenige jaren geleden onder den titel ‘Collected Poems’ zijn uitgegeven. Zijn de eerste werken van Joyce nog voor iedereen gemakkelijk te begrijpen, met den Roman ‘Ulysses’ vangt de auteur aan, een eigen idioom te scheppen, waarbij hij onder meer een overvloedig gebruik maakt van het procédé der zg. ‘monologue intérieur’ (aan welk verschijnsel in de litteratuur ik een opstel in het Decembernummer van het in '39 verschenen tijdschrift ‘Werk’ gewijd heb). De eerste beginselen eener taalrevolutie zijn hier reeds te vinden, welke in ‘Finnegan's Wake’ tot volle ontplooiing zouden komen. | |||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde Litteratuur.
|
|