| |
| |
| |
Mr. D. van Deurne
Het gezin in ere herstellen
Sedert 15 Mei ziet menigeen plotseling in, dat veel in Nederland radicaal veranderd moet worden. Nederlandse Unie en andere groeperingen streven naar herstel van het christelijk karakter, dat eens ons volk sierde, stellen de eis, dat rechtvaardigheid en naastenliefde weer de zuilen zijn, waarop gezin en staat rusten. De betrekkelijk kleine groep, die voor een nieuwe gemeenschap propaganda voerde, bestaat ineens niet meer uit mensen met molentjes in hun hersenen, maar uit kerngezonde vaderlanders, die alle steun verdienen. En eensklaps zijn de beruchte voorlichtingsbureaux van de nieuw-malthusiaanse bond, onze nationale schande, verdwenen, niet uit beginsel, maar uit vrees voor de bezettende overheid.
Zij, die het christelijk volkskarakter pogen te redden uit de chaos, zullen niet slagen, tenzij zij alle krachten inspannen om het gezin wederom in ere te herstellen. Het gezin is immers de grondslag van de maatschappij, dit zal niemand ontkennen. Al bloeiden hier nog veel godsdienstzin en waarachtige deugd, vooral in vele streken van het platteland, laffe zinnelijkheid openbaarde zich met den dag brutaler. Kiemende mensenlevens durfde men bij duizendtallen vernietigen, zoals de Betuwse tuinder de rupsen in zijn boomgaard doodt. Dr. Valkhoff heeft dit meermalen in uitvoerige studies aangetoond, maar zocht het geneesmiddel, waar het juist niet te vinden was. De verheven huwelijkstaak werd openlijk bespot en men was volgens de drieste genotzoekers een hopeloze stakker, wanneer men met meer dan twee kinderen het dagelijks brood at. In naam der ‘vrijheid’, doch in werkelijkheid der bandeloosheid, had men het huwelijk verlaagd tot minder dan een
| |
| |
gewone overeenkomst, zodat de rechter, dank zij de averechtse rechtsorde, echtscheiding na echtscheiding moet uitspreken, al is hij er ook innig van overtuigd, dat hij dagelijks bij de neus wordt genomen.
Geestelijk is een zeer groot gedeelte van ons volk niet gezond meer, want het ging en gaat met open ogen en trotse kop de zelfmoord tegemoet. Staat bij de Katholieken over het algemeen het gezin nog in hoge eer, wat wel blijkt uit het steeds stijgend aantal roepingen voor priester en religieus, zelfs in orthodox-calvinistische gezinnen viert het zedelijk en maatschappelijk kwaad der kinderbeperking triumfen, zodat het Protestantisme ten onder moet gaan, tenzij zijn aanhangers nederig tot God terugkeren. Dit schrijf ik niet alleen op gezag van den eerlijken, vromen Protestant Nederbragt (De Wereld ... een Chaos?, blz. 75), maar ook krachtens de cijfers der statistiek. Onlangs gaf het Centraal Bureau voor de Statistiek het jaarboek uit: Loop der Bevolking van Nederland 1938. Het aantal en percentage der levend geborenen bedroegen in dit jaar:
Katholiek |
79.686 of 44.66% |
Protestant van diverse richting |
73.837 of 41.39% |
Israëliet |
1.335 of 0.75% |
Geen kerkelijke gezindte |
23.564 of 13.20% |
Vergelijkt men met deze cijfers die van de laatste volkstelling (31 December 1930), dan blijkt voor iedereen, dat alleen de Katholieken op winst kunnen bogen. De cijfers waren toen immers:
Katholiek |
2.890.022 of 36.42% |
Protestant enz. |
3.789.233 of 47.74% |
Israëliet |
111.917 of 1.41% |
Geen kerk. gezindte |
1.144.393 of 14.42% |
Beleed de meerderheid van het Nederlandse volk derhalve reeds in 1930 niet de protestantse godsdienst, zou op 31 December 1940 de gebruikelijke tienjaarlijkse volkstelling plaats kunnen hebben, tot zelfbeschaming
| |
| |
zouden de Protestanten uit de onwederlegbare cijfers mogelijk kunnen lezen, dat zij na de Katholieken volgen. Wil men nog duidelijker het verschil tussen katholieke en protestantse liefde voor gezinsvorming zien, dan moet men nagaan, welk het huwelijksvruchtbaarheidscijfer is, - een technische term ter aanduiding van het aantal geboorten op de gehuwde vrouwen van vijftien tot vijftig jaar. Sedert begin 1937 geeft het Centraal Bureau dit cijfer in zijn hoogst nuttige Mededelingen. Welnu, dit cijfer was in 1936-1938 voor:
Katholieke moeders |
206, |
Protest. moeders ongeveer |
129, |
Moeders zonder kerk. gezindte |
69. |
Men zal echter vragen: Waaruit blijkt, dat ook de rechtzinnig-protestantse ouders de gezinsvorming meer en meer verwaarlozen en dr. Nederbragt niet overdrijft? De statistiek van het aantal scholen en schoolkinderen beantwoordt deze vraag overduidelijk. Wie enigszins op de hoogte is, weet, dat de openbare school geen regel meer is en zelfs in grote steden als Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem aardig voor de confessionele school heeft moeten wijken. In heel Nederland had de openbare school in:
1938 |
357.752 leerlingen of 31.29% |
1939 |
352.463 leerlingen of 30.79% |
Deze cijfers waren voor de confessionele school in:
1938 |
766.561 leerlingen of 67.05% |
1939 |
772.617 leerlingen of 67.51% |
Nu zou de meerderheid van deze kinderen protestantse scholen moeten bezoeken, tenminste op grond van de cijfers der laatste volkstelling, maar het is juist andersom, wat alweer bewijst, dat de vrees voor het kind bij de Katholieken, Gode zij dank, veel minder heerst. De katholieke scholen werden immers bezocht in:
| |
| |
1938 door 469.180 leerlingen of 41.04% |
1939 door 474.053 leerlingen of 41.42% |
De toeneming in procenten bedroeg dus voor de:
Kathol. |
+ 1.10 en + 1.03 |
Protest. |
+ 0.28 en + 0.39, |
terwijl het percentage voor de openbare school telkens daalde: in
Wij kunnen nu nog de statistiek der overledenen nagaan, waaruit blijkt, dat de Katholieken, ondanks het coelibaat der zeer vele geestelijken en kloosterlingen, meer kinderen, de Protestanten meer ouden van dagen hebben, doch de gegeven cijfers zijn wel voldoende om te besluiten, dat zonder Katholieken het Nederlandse volk zich langzaam maar zeker zou zelfmoorden. Hoewel hij nergens cijfers geeft, is ook dit de mening van den eerlijken dr. Nederbragt, wanneer hij schrijft: ‘Als God het niet verhoedt, is Nederland binnen een halve eeuw een rooms land’ (Calvinisme en Economie, blz. 110). Wij hopen evenwel vurig, dat de Protestanten, door de oorlog ontwaakt, wederom voorbeeldige Christenen worden en derhalve met ons het gezin in ere herstellen. Zeker, Nederland moge katholiek worden, maar slechts uit innerlijke overtuiging, nooit ten gevolge van vloekwaardige zonden en misdaden.
Zelf moeten wij ook eerlijk zijn. Wij stippen dus aan, dat het huwelijksvruchtbaarheidscijfer van katholieke vrouwen sinds 1910 eveneens achteruitgaat, zij het lang niet in die mate als dat der protestantse. Het daalde immers van 286.91 tot 206. Om de lezers en ons zelf niet te doen duizelen, zullen wij niet uiteenzetten, hoe men dit cijfer berekent. Wij leggen er derhalve slechts de nadruk op, dat waakzaamheid in de steden, ook in enige steden van het Zuiden (Breda, Tilburg, Roer- | |
| |
mond) geboden blijft en de opzettelijke geboortebeperking voortdurend moet bestreden worden. Wij schrijven: opzettelijke geboortebeperking, omdat naast het tegennatuurlijke nieuw-malthusianisme het Oginoïsme, waarvoor de laatste tien jaar een buitengewoon grote propaganda is gemaakt, eveneens een ernstige aanslag pleegt op de oude gezinsopvattingen. Dit stelsel nu zoekt bij voorkeur zijn aanhangers onder gelovige Katholieken.
Het reine huwelijk heeft de laatste 150 jaren steeds meer knauwen gekregen, zodat echtbreuk, in theorie strafbaar als misdrijf (art. 241 Wetb. v. Strafr.), en echtscheiding tot het dagelijks program behoren, velen zich zelfs niet meer de moeite getroosten naar den ambtenaar van de burgerlijke stand te gaan om elkaar trouw te beloven en vooraanstaande autoriteiten ongestoord propaganda kunnen maken voor het ‘vrije’ huwelijk. Wij zijn beneden de oude Chinezen en de Joden uit Abrahams dagen gezonken. Enige honderden jaren vóór onze jaartelling achtten de ‘onbeschaafde’ bewoners van het Hemelse Rijk overspel zó schandelijk, dat een man, die zijn vrouw op deze euveldaad betrapte, de volle vrijheid had haar en den medeplichtige onmiddellijk te doden (D. de Kok in Tijdschrift voor Strafrecht, 1938, blz. 370, en 1939, blz. 94). En de oude Joden rekenden de echtbreuk tot de allerzwaarste misdrijven, waarop de doodstraf door steniging stond, lezen wij bij Kardinaal Faulhaber van München (Jodendom, Christendom, Germanendom, blz. 77).
In naam der vrijheid mocht men hier het huwelijk verachten en het gezin vermoorden. Maar die vrijheid is in werkelijkheid steeds gruwelijker bandeloosheid geworden, omdat wij de liberale en kapitalistische staat, die met de goddelijke wetten geen rekening hield, niet omverwierpen. Ja, ook het Nederlandse volk, waarvan toch een zeer groot gedeelte de dagelijkse onheilen en aftakeling betreurde, was te laf, te traag, te sukkelachtig
| |
| |
om met de individualistische staatsorde en wetgeving te breken. Als de krachtigste strijders voor God hadden wij de oude zeden in stand moeten houden en het zingenot in de kiem moeten smoren, maar wij waren en bleven ‘Jan Salie’, totdat de oorlogsramp ons dwong de geestelijke wapenen op te nemen.
Volgens de berichten zal nu eindelijk de Kinderbijslagwet van 23 December 1939, waarom de Katholieken jaren letterlijk moesten soebatten, 1 Januari 1941 in werking treden. Tot de onschatbare waarden van onze nationale traditie behoren de eer van het gezin en een onbesmeurd huwelijksleven. Moge ons volk dit inzien en terugkeren tot God! Wij kunnen niet zonder Hem, Hij wèl zonder ons. Had Hij ons nodig, Hij ware niet volmaakt en dus geen God.
(C. Nieuwenhuys)
|
|