door haar bewegend beginsel de vreugde van alle ongerepte geesten opwekt en beheerscht, schijnt gedragen door de uitspraak:
Geluckig zijnze, die met engelen verkeeren.
Dit had de regie uitstekend begrepen. De sterk wisselende werking van de licht- en duisternismotieven, die heel den tekst doortrekken, kwam in deze vertooning goed tot haar recht en de toeschouwer kreeg een duidelijk besef van de diepdringende Vondeliaansche levensmystiek, die - typisch zeventiende eeuwsch - het denken over 's menschen grootheid en geringheid tot kern heeft. Vandaar het dialectische voorkomen dezer mystiek, vandaar ook de mogelijkheid om haar dramatisch uit te beelden.
Zeker is het geen geringe verdienste, deze menschelijke diepte van Vondels verzen zoo spelenderwijs voelbaar te maken als dat in het Vondelpark gebeurde, maar tot een uiterst doordringen in Vondels gedachtenwereld is de regie niet gegaan. Ze hield stand voor den afgrond van Vondels angst. De dialoog tusschen Adam en Eva in het vierde bedrijf, geschreven in een extase van begripshelderheid, laat ons de hoogte schatten, waarvan de eerste menschen vielen. Deze dialoog nu was om prachtische redenen ingekort en hiermede werd het evenwicht der tegenstellingen geschaad, want datgene, wat direct aan de eerste zonde voorafgaat, datgene, wat in den reinen mensch wordt beproefd en verleid, is het volstrekte tegendeel van het kwade. Het is de geest in zijn oorspronkelijke constructie van spiegelbeeld der Godheid. Met een stoutmoedigheid, die de telkens geciteerde formuleeringen van Pascal overtreft, laat Vondel ons zien, hoe in het menschelijke samenstel de hoogste uitverkiezing en de diepste verwerping vlak bij elkaar liggen, zóó vlak bij elkaar, dat ze niet alleen gedurig dreigen, elkander te begrenzen, maar dat ze zelfs elkaar probeeren te doordringen. Het mysterie van den zondeval bestaat hierin, dat degene, die viel, een heilige was, een ‘erfrechtvaardige’, zooals het geheim der verlossing daarin bestaat, dat degene, die een heilige wordt, een zondaar blijft. Nergens ziet men dit duidelijker dan waar Eva, reeds gezondigd hebbende, als verleidster staat tegenover den schuldeloozen, primitief-mystieken Adam, want zij staat op dat korte oogenblik der dramatische geschiedenis geheel alléén, in het isolement van de zonde, en wat zij niet verdraagt, is dit isolement. Hieruit komt de felle eruptie van hartstocht voort,
waarmede zij zich, en haren man, eraan herinnert ‘vleesch en been’ van Adam te zijn. Hierin wortelt ook de verschrikkelijke jalouzie, die haar (nog denkend aan ‘met engelen verkeeren’) zeggen doet:
... Gij kunt genoegh met dieren leven
En kent ze, hooft voor hooft, en kuntze namen geven.