| |
| |
| |
Kroniek
Proza
Over den Romanschrijver Jan Veldman.
In de geschiedenis der letteren is niets minder constant en meer aan wisseling onderhevig dan de literaire roem. Het gepaard gaan met de toevalligheid is zo sterk dat zelden verklaringen voor zijn op- en neergaan gegeven kunnen worden, want tussen de werkelijke betekenis van een arbeid en de roem van zijn schrijver bestaat slechts in zeer weinig gevallen enig oorzakelijk verband. Figuren die in hun tijd als goden zijn geprezen werden later naar de achtergrond geschoven, en niet zelden viel daarbij anderen eerherstel te beurt. De tijd schift en oordeelt ook hier en maakt aldus mogelijk, dat, wat Prof. Dr. Frank Baur in zijn Inleiding tot de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden de ‘canon der letterkundige overlevering’ genoemd heeft, als bruikbaar richtsnoer te volgen. Ook nu zal de literaire roem wel heel anders verdeeld zijn, dan het nageslacht met grotere objectiviteit dan die onzer dagen zal uitmaken. Er valt niet aan te twijfelen of velen zullen te gelegener tijd van hun voetstuk worden gehaald, maar daartegenover staat dat evenveel anderen - nu te sterk verwaarloosden - naar voren zullen worden gebracht.
Tot de laatste categorie behoort nu - naar het mij wil voorkomen - Jan Veldman, die in het huidige literaire leven niet die plaats inneemt welke hij - gezien zijn arbeid - verdient. Wellicht is hij op zulk een plaats niet gesteld en verkies hij de rust der eenzaamheid boven het gewoel der veelheid, maar uit het vastgestelde vloeit toch voort dat zijn werken niet die bekendheid genieten waarop zij aanspraak kunnen maken. De meeste ingewijden is het natuurlijk niet ontgaan dat Jan Veldman een oorspronkelijk talent is, en zij hebben hem de daarvoor toekomende lof dan ook niet onthouden, maar te weinig nog drong zijn bekendheid door tot het betere Nederlandse lezerspubliek, zodat dit hem nog teveel - tot eigen schade! - voorbijgaat. Want Veldman is een auteur dien men niet veronachtzamen mag. Heeft hij, naar alle waarschijnlijkheid, zijn beste werk nog niet geschonken, de reeds verschenen boeken leggen getuigenis af van een begaafdheid, welke men niet moet onderschatten, en die zo zij al geen bewondering vraagt dan toch tot eerbied dwingt. Zowel De Steenen groeien als De Glimlach van Maria, zowel De verlossende
| |
| |
Vlucht als, het pas verschenen en tot deze bijdrage aanleiding gevende, Vrouwen onder de Hemel - alle vier uitgaven van de N.V. Leiter Nijpels te Maastricht - bieden daar bewijzen voor, zodat het gerechtigd is hier voor dezen - nog te weinig bekenden - romanschrijver de aandacht te vragen.
Veldmans kunst behoort tot het goede realisme dat altijd een van de voornaamste aspecten der Nederlandse literatuur gevormd heeft. Blijkt zijn proza niet geheel vrij van naturalistische trekken, het is toch anders dan dat van verschillende volgers der historische tachtigerbeweging, waarvan er velen in eigen of geleende vormen verstarden. Veldmans stijl doet persoonlijker aan. Hij is snel en vlot, soms als het ware filmisch, nu en dan afgebeten, en overal even kort als krachtig. Zijn realisme is van een soort zo oud als de Nederlandse literatuur bloeit, maar de middelen waarmee hij het uitbeeldt zijn hedendaags en individueel. Zijn werk blijkt eenvoudig maar goed en beduidend, en het ontleent aan deze eigenschappen een grootheid, die in de verte aan anderen herinnerend bij nader inzien eigen heten kan. Onconventioneel blijkt het evenmin gezocht, maar eer sterk, fors en Hollands. Is innigheid er niet vreemd aan, hardheid maakt er toch de essentie van uit, hardheid niet zelden verbonden met een tragiek, welke geheel van deze aarde, aan sommige gedeelten het grootse verleent. Boeiend is Veldman zonder het sensationele na te streven, en ongemeen zonder tot exceptionaliteit te vervallen. Onmiskenbaar valt daarbij een - met de genoemde hardheid te verbinden - voorkeur voor het ruwe op, die het tragische karakter zijner romans op verschillende plaatsen ten goede komt. Kortom, Veldmans werk is aards in de goede zin: verbeelding van natuur, mens en dier, gezien in het licht van het ontijdelijke. Hij tekent mensen in een omgeving welke alleen de hunne zijn kan, en hij laat het land over hen heersen zonder daarin te ver te gaan. Hij weet wat hij doet, en is zich wel bewust van iedere letter die hij schrijft. Vandaar dat deze boeken voor alles een rustige en beheerste indruk
nalaten, en men eerst bij dieper ingaan tot de ontdekking komt welke krachten erin werkzaam zijn.
Veldmans debuut - De Steenen groeien - kan een introductie tot zijn ander werk heten. Went men snel aan het erin getekende calvinistische noodlotsmilieu, dan stijgt allengs de waardering voor het goede in dit eerstelingswerk. Valt niet overal het verband te prijzen omdat de conceptie niet geheel en al geslaagd is, daartegenover staat dat de schrijver de tegenstelling tussen stad en land tekent op een wijze die slechts lof verwerven kan. Verschillende goede pagina's biedt het boek, en er waait
| |
| |
een frisse wind van den buiten door. De tragedie die er de kern van uitmaakt - een mislukt huwelijk -, is zowel goed gezien als weergegeven, en daaromheen tekent Veldman de stadsgroei die de boeren het land voor de ogen wegvreet. Gestaag vloeit dit alles in steeds versomberende donkerte naar het einde, dat allesbehalve bevredigend in de gewone zin, toch een harmonische slotklank op De Steenen groeien vormt.
De Glimlach van Maria is een Russische roman, die in zijn sfeer zo geslaagd is, dat men er zich over verbaast hoe Veldman zich daar zo heeft kunnen inleven. In zijn goede qualiteiten komt dit boek met het debuut overeen, terwijl het bovendien een meer geslaagde want weloverwogen conceptie bezit. Ook De Glimlach van Maria is zowel sterk als fors, en bezit evenzeer zijn goede pagina's welke tot citeren lokken. Het was een waardig opvolger van De Steenen groeien en kondigde het voorlaatste boek van zijn schrijver aan.
Dit was De verlossende Vlucht welke roman weer in eigen omgeving van stad en land speelde. De auteur had zijn stijl nog meer in de richting van het filmische ontwikkeld en kwam zo tot de volgende beschrijving van een Nieuwjaarsstemming:
Overdag zwerft ze over het erf, gaat met Jan Wants een eind het veld in. Doet voor Hilda boodschappen per fiets. Tot stortregens haar den oudejaarsdag in huis houden. Twaalf uur hooren ze nimmer de klok slaan en zoo is Nieuwjaarsmorgen zonder den feestelijken overgang koud en leeg. De middag wordt daarentegen roezig. De arbeiders komen met hun vrouwen Nieuwjaar wenschen. Borrels op tafel. Vader de gastheer, moeder de schenkster, Geertrui de dienster. De kamer vol stemmen. Vader vroolijk, de arbeiders in verlegenheid doorslaand, de vrouwen onwennig bedeesd.
Het hoeft geen betoog dat zulk een schrijf-manier spoedig tot een manie verworden kan, maar zijn gelukkige oorspronkelijkheid heeft Veldman daarvoor behoed. Als in zijn De Steenen groeien tekent hij ook hier het calvinistische milieu overtuigend scherp, en met een aandacht voor het détail die slechts kan voortvloeien uit een brede kennis van het geheel. Weer ook ademt dit boek de verbondenheid tussen mens en grond, weer ook is er het driehoeksprobleem dat evenzeer zijn rol speelt in De Steenen groeien. Maar De verlossende Vlucht blijkt bij vergelijking beter en grootser dan De Steenen groeien. De auteur bleek weer gegroeid zodat men met stijgende belangstelling naar zijn volgend werk uitzag. Jan Veldman heeft ons dit langer onthouden
| |
| |
dan verwacht werd, maar nu het dan ook voor ons ligt, kunnen wij niet nalaten er onze oprechte vreugde over uit te spreken.
Veldmans Vrouwen onder den Hemel vormt de bekroning zijner daaraan voorafgaande boeken. Het gegeven ervan is eenvoudig maar voortreffelijk uitgewerkt, zodat de conceptie van den schrijver niet alleen voldoet maar bovendien verrast. Door het leven zelf staan, zonder het te weten, drie vrouwen met elkander in verband, die allen onder de hemel, zij het in verschillende windstreken, opgegroeid, haar eigen leven leiden, dat echter in essentie gelijk is. De schrijver gaat daarbij uit van het Groningse land zijner vaderen. Daar situeert hij op een dijk bij een zee-inham drie figuren: een boerendochter en twee zoons van boerenarbeiders. Het meisje wier leven binnen haar gewest gevolgd wordt is een der hoofdfiguren van Vrouwen onder den Hemel, doch de jongens staan op het tweede plan. Zij komen in aanraking met vrouwen in andere werelden; de ene met de volkse Spaanse, die als hij het slachtoffer wordt der voor enkele jaren in Spanje woedende troebelen, de andere met de intellectuele Chinese, zijn geliefde, met wie hij samen de dood vindt. Het leven dier drie vrouwen nu wordt door den schrijver op voorname wijze ontleed en verbeeld. Het blijken alle drie mensen die men volkomen begrijpt. Zij zijn gewoon en bezitten vrijwel niets uitzonderlijks, maar in hun waarachtige menselijkheid zijn zij groot omdat niets hen vreemd blijkt wat ook aan vele anderen eigen is. Geen dezer vrouwen is voor langere tijd echt gelukkig. Hun drieër leven blijkt één lijden, doch ook zij zien dit lijden in het licht van het bovennatuurlijke hoe zij dan ook ieder voor zich over het laatste mogen denken.
Het is geen lichte taak in één roman het wazige China te stellen tegenover het luchtige Spanje, en daarnaast in het ten onzent spelende gedeelte andermaal de tegenstelling stad en land te beelden. Voeg daaraan toe de weergave der wisselende verhoudingen tussen man en vrouw in al deze gebieden, en het zal duidelijk zijn dat een en ander niet te onderschatten talent en vakmanschap eist. Welnu Veldman is in dit alles goed geslaagd. Filmisch als in zijn andere romans weet hij China's en Spanje's natuur bevredigend te schetsen, zijn realisme is ook hier van degelijk karakter en voor zijn - gerijpte - psychologie moet men waardering hebben. Zijn taal en stijl zijn nog oorspronkelijker, spitser en zakelijker geworden. Zijn veel uitdrukken met weinig zeggen is een procédé dat hij goed beheerst, gelijk onder meer uit zijn strakke dialoog en markante beeldspraak valt af te leiden. Nochtans, verder gaan op die weg kan men den auteur niet raden,
| |
| |
want een in dezen nog sterker doorvoeren van het door hem nagestreefde, zou er toe kunnen leiden, dat zijn, nu al niet overal gemakkelijk leesbaar, proza de kans loopt onleesbaar te worden. En dit ware te betreuren omdat Veldman den opmerkzamen lezer waarlijk iets te zeggen heeft. Hij vat het romanschrijven op als een serieuze taak en er is dan ook geen enkele pagina in dit boek waarin een ongecontroleerde schrijflust zich heeft botgevierd. Veldman houdt overal de teugels strak in handen, hij beheerst zijn sujetten als zichzelf en streeft het voorname na. Vandaar dat hij met zijn Vrouwen onder den Hemel tussen de Nederlandse romanschrijvers van heden een plaats van betekenis inneemt.
Het leven door Veldman ook in zijn laatste roman getekend is verre van zonnig, maar toch blijkt overal hoe de auteur met de Spaanse uit Vrouwen onder den Hemel de mening huldigt: dat het leven goed is. Het is in verband daarmede wenselijk de slotwoorden uit dit boek te citeren.
Vrouwen onder den hemel.
Over levenden en dooden waaien altijd weer de winden. Schijnen ze niet oneindig en ondoorgrondelijk als God zelf?
Maar brengen ook zij niet wat allen onder den hemel behoeven, al zwellen ze soms tot stormen, schijnbaar wreed en toomeloos?
De vraagtekens achter de laatste twee zinnen zijn tekenend, omdat zij aantonen hoe Veldmans levensbeschouwing nog niet geheel voor hem vaststaat. Het schijnt zijn overtuiging dat de dood van den een het leven schenkt aan den ander, maar noch over de oorzaak noch over de doelstelling van dit leven dat gelijk aan lijden is, doet hij, evenmin als een zijner figuren, beslissende uitspraak. Het gelukkigst in Vrouwen onder den Hemel is nog de arme Spaanse, die in onbegrensd vertrouwen op de Heilige Margareta haar dagen en nachten vervliegen ziet; maar daartegenover staat de tengere Chinese, die geen heul vindend bij haar eigen Goden, volkomen afwijzend, ja vol haat, staat tegenover den koperen martelaar, Wiens zeer verbreide godsdienst haar nochtans - en ziehier haar diepste tragiek - in staat stelt de eigen Chinese roeping in den beginne te volgen. Inderdaad: het leven is goed; maar waarom is er dan in de figuren uit Vrouwen onder den Hemel steeds weer het diepe verlangen naar het eenmaal voorbije en niet meer terug te winnen verleden? Zij verwachten alles van de toekomst die zij tegemoet gaan, doch zie zij verliezen te vele hunner illusies in de harde strijd om het bestaan die overal eender in onbarmhartigheid is. De Spaanse
| |
| |
ziet haar huwelijk schipbreuk lijden omdat haar man aan zijn lege handen ten onder gaat, de Chinese beseft dat zij de last van het door haar gekozen te mannelijk bestaan niet geheel torsen kan, terwijl de Hollandse boerendochter op haar beurt ervaart hoe zij in de stad levend toch volkomen buiten het stedelijk milieu blijft staan. Al deze mensen hebben iets anders, en vooral iets mooiers, gewild dan zij bereiken, want de stormen die onder de hemel woeden hebben hen doen buigen als riethalmen. Eén is er slechts die deze stormen met opgeheven lijf trotseert. Het is de zoon van den boerenarbeider die zelfs met de boerendochter wil huwen. Hij trekt tenslotte ter verdediging zijner eigen forse persoonlijkheid naar het land der toreadors, om daar voor een niet ten volle begrepen, en in de werkelijkheid zo bitter tegenvallend, ideaal rechtstandig - niet gebogen maar gebroken - te sterven. Hij is de mannelijke held in dit vrouwenboek, en men kan dan ook niet nalaten voor hem sympathie te voelen. Hij gaat voor niets op zij en leeft zijn leven met een kracht die warmte schenkt en met een volharding die bewondering afdwingt. Hij beseft zijn eigen waarde als mens en strijdt daarvoor met alle in hem aanwezige krachten. Hij is een kerel in vergelijking met den Spanjaard die zijn vrouw ranselt en verder zonder overtuiging als een angstige hond de dood tegemoet gaat, zodat men ook om deze tegenstelling in twee mannentypes Vrouwen onder den Hemel met belangstelling lezen kan.
Het wil mij voorkomen dat een en ander kan volstaan om aan te tonen dat Veldmans laatste boek inderdaad geslaagd heten kan. De goedwillige lezer zal dit evenzeer ervaren, doch om hem van te voren nog één proeve te geven volge hier een fragment ener beschrijving dat voor Veldmans kunnen in Vrouwen onder den Hemel typisch heten mag. De auteur schrijft over den zoon van den boerenarbeider aan het Spaanse front, dat deze zich tot alles bereid voelt, en vervolgt dan:
Ook tot het posten in het ijzige water. Waarin hij tot over de knieën wegzinkt. En waar hij blijft staan tot uit zijn voeten elk leven gevloden schijnt.
Tot een nieuwe, onverwachte aanval hem vandaag opstuwt. Hij rent mee, Eppo. Het geweer onder den arm geklemd. De bajonet wreed naar voren. Het kapmes in de andere hand gereed. Rondom hem het helsche losbarsten der granaten. Het fluiten van kogels. Gegil. Getier. Geschreeuw. Hij rent vooruit. Met strakke oogen. Dat eene slechts ziende: den vijand.
Een stoot met zijn geweer. Zijn bajonet stuit af. Hij voelt een duw .... een slag .... een pijn ....
| |
| |
Hij vindt zich terug in bloed. Als een warme, kleffe massa. Bij zijn schouder. Bij zijn hoofd. Bij zijn beenen. Zijn lijf schijnt gevoelloos. De aarde is slijkerig. Hij glibbert vooruit: meter voor meter. Als een reptiel op zijn buik. Zijn beenen sleepen door de modder. Zijn wapens is hij kwijt. Zijn bebloede handen tasten op het gevoel. De aarde is donker en koud. Er is geen zon meer. Het schemert. Hij kruipt voort. Hij kruipt voort. Als een dier over den vreemden bodem. Tot een plots opkomende pijn zijn lichaam geheel verlamt. Misschien denkt hij nog. Misschien niet. Dan is er niets meer ...
Dit is geen impressionistische woordkunst, maar dat hier toch een artist aan het woord is zal slechts door weinigen ontkend worden. Geeft Veldman in zijn Vrouwen onder den Hemel nog niet de gehele vervulling zijner gedane beloften, het is toch een boek dat andermaal flinke vooruitgang betekent en met verhevigd interesse het volgend werk van hem doet tegemoetzien.
Wanneer men Veldmans werken overziet is men geneigd te concluderen dat hij een schrijver van ras is die zijn vak goed verstaat. Hij weet zijn goed realisme met voorname fantasie gepaard te doen gaan, en men hoeft er dan ook niet aan te twijfelen dat hij - indien hem de kans daartoe geboden wordt - een onzer beste romanschrijvers worden zal. Het laatste wil niet zeggen dat hij daarom tot de meestgelezenen zal gaan behoren, want zijn werk, hoe boeiend ook, vraagt daarvoor van den doorsnêe-lezer te veel inspanning. Veldman schrijft daarvoor niet vlot genoeg, waar tegenover staat dat zijn manier van beelden degenen die ermee vertrouwd zijn te effectiever is. Kortom Veldman is een merkwaardige figuur die steeds meer belooft.
PIERRE VAN VALKENHOFF.
|
|