De Gemeenschap. Jaargang 16(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Johan Berger Gedicht Wat noem ik u mijn hart, mijn lust, mijn lief, wat klamp ik mij zoo zin'lijk om uw lijf als ik toch weet dat niets mij hooger hief en dat ik moe in 't laagland loopen blijf? Ik geef u namen, dwaas, en teer van schroom, die flitsen lijk forellen in de beek. Toch blijft mij alles bij dien broozen droom dien 'k met mijn dwaze handen driftig breek. Dit is het droeve deel dat mij behoort: al roei 'k onrustig naar de rozenstad, een kanten orchidee heeft mij bekoord omdat een god haar in het riet verborgen had. Vorige Volgende