De Gemeenschap. Jaargang 16
(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Th. Quoniam
| |
[pagina 153]
| |
zoo kostbare en zoo moeizaam-geëtste materie te dienen! Neen, wat in het brons of in het koper wordt gegraveerd, is het beeld van de ‘daad,’ maar de daad zelf, indien zij door den geest beheerscht wordt, is een bevruchting voor eeuwig. Dat is het voorrecht van onze Fransche nationale geschiedenis en in bescheidener mate van de geschiedenis van Bordeaux. Zij zijn een keten van levende daden, die door de sluitboomen van de chronologie noch gebroken noch afgesloten vermogen te worden. De perioden die Clio, de godin der herinnering in het weefsel des Tijds uitsnijdt met haast meetkunstige vaardigheid, zijn niet bij machte ons verleden te verbrokkelen, veeleer zijn zij de bekleeding van een eenheid die wars is van alle versnippering. Indien onze tegenslagen en rampen zelve puinhoopen hebben doen opstapelen, dan heeft alsnog geen dier puinhoopen het geduldig voortschrijden van de nationale geestkracht uiteindelijk belemmerd. De grafsteenen, gelegd op de verwachtingen en eerzuchtige opwellingen, zijn steeds geworden tot de eerste steenen van een Legende die de bakermat bleek te zijn van de meest verwonderlijke herrijzenissen. Hoeveel scheuren zijn er in het grootsche fresco van ons verleden! Deze verbreken echter niet de voorstelling van het geheel. Het zijn de geledingen van de gebeurtenis, waaruit de Legende zal geboren worden. Bij het keerpunt van twee tijdperken, op den tweesprong van twee perioden, bij de wisseling van twee eeuwen gaat de ziel van het verleden over in het heden en verwisselt zij daarin van gedaante. De aanblik dien wij nu vertoonen, heeft zich aldus vervormd door een voortdurende hernieuwing, waardoor hij zich gewijzigd heeft zonder te verouderen. Het onafhankelijke Gallië sterft voor de vierschaar van Caesar, die Geschiedenis genoemd wordt. Maar, herneemt de Legende, de daad van Vercingetorix, die het | |
[pagina 154]
| |
overwonnen land aan de edelmoedigheid van den Romein overgeeft, is niet een daad, welke die periode afsluit: Frankrijk leeft er nog steeds van, aangezien zij het eeuwig verbond tusschen het Gallische genie en het Latijnsche genie heeft bekrachtigd. De vlammen van den brandstapel van Jeanne d'Arc verzengen het feodale Frankrijk. Aldus spreekt de Historie, maar de Legende corrigeert: zij ontsteken in het vereenigde Frankrijk dat uit die asch zal oprijzen, de geestelijke vlam van den ridderlijken christen: zij brandt nog na vijfhonderd jaar. De rots van Sint-Helena is niet tevergeefs het laatste voetstuk van een vergankelijken roem geweest; immers van daar is de Keizerlijke Legende uitgevlogen, die aan de geesten in het materialisme van de vorige eeuw gevangen, een reddenden vleugelslag verleende. Maar dat zijn verhevenheden van waar de blik een samenvattend vergezicht behelst. Als mijlsteenen van ons lot geven zij den weg aan, symboliseeren zij en dienen zij tot gids. Evenwel tot zelfs in de duistere uithoeken, heeft het gebeuren niet stil gezeten. In tijden van schijnbaar stilzwijgen werkt een onhoorbaar mechanisme van waaruit de ziel van het Fransche volk in zich zelf gedoken, een weg baant om uit de doode vormen een nieuw lichaam te doen geboren worden. Zou men ooit de krachtige drijfveeren van die ziel kunnen uiteenzetten en haar verwonderlijke vitaliteit, indien men haar als een bovenzinnelijke eenheid beschouwend, de opeenvolgende bijdragen die de ziel gevormd hebben, zou miskennen? De geschiedenis van onze provincies en van onze steden, stelt ons in staat de langzame aanslibbing van die cultuurdeelen te volgen, want zij hebben Frankrijk doen ontstaan, beurtelings hebben zij hun bundel van idealen in de gemeenschappelijke voorraadschuur losgebonden, hun grondsappen doen sijpelen over de gemeenschap- | |
[pagina 155]
| |
pelijke aarde en tenslotte hun roemrijke bladzijden achtereenvolgens toegevoegd aan het groote boek van de nationale Legende. Men zou zich echter vergissen, indien men die samensmelting geheel als een mechanisme of als een spontane daad zou beschouwen. De physieke trekken van ons land, de theorie van de natuurlijke grenzen hebben het misbruik van aprioristische theorieën geschapen, waarin de moeilijkheden, waarmee de eenheid is bevochten, weggedoezeld zijn. Neen, het was geenszins een gemakkelijke zaak zóó verscheidene elementen tot één geheel te verwerken: het Frankrijk, zooals wij het begrijpen, zooals wij het beleven, is geboren uit een smartelijke zwangerschap. Frankrijk is een levend wezen, niet een begrip. Alvorens echter de volgzame leden van nu te worden, waren de provincies eens zelf levende organismen, verknocht aan hun eigen individualiteit, weerbarstig, ja zelfs opstandig. Hoe sterker echter de weerstand is, hoe krachtiger blijkt in den ure des gevaars de samenhang van het lichaam, dat onfeilbaar aaneengegoten, als één geheel functionneert. De beste deugd van deze substantie wordt uitgedrukt door de verwonderlijke, assimileerende macht, waarmee het niet-eigene, vreemde element wordt verwerkt op zijn Fransch, dit element dat door de jongste beroeringen over ons is uitgestort. Daarom is dan ook alleen het brute geweld noodig om nu voor het eerst deze eenheid te kunnen verbreken. Bij gebrek aan een ‘volksgelijkheid’ volgens het racistisch woordenboek, bestaat er tusschen Franschen een geestelijke verwantschap, meer een levenshouding dan een type, veel meer een stijl dan een lichamelijke overeenstemming. Lotharinger, Normandiër, Provençaal of Breton, in al zijn zonen hervindt Frankrijk zich weer, tot zelfs in Gasconje! En het is niet één van de geringste aantrekkelijkheden van de geschiedenis van Guyenne in de 15de eeuw, dat zij ons helpt in de geheimen van die gedaanteverwisseling door te dringen. | |
[pagina 156]
| |
Daarin kunnen wij tot in bijzonderheden en haast schrede voor schrede het eigen mechanisme van een bijzonder moeizame assimileering volgen... Indien het niet te vermetel zou zijn te beweren, dat de Geschiedenis de feiten vastlegt en dat de Legende ze weer doet herleven, laten wij dan die twee godinnen ondervragen om in zijn geheel het verleden van Guyenne, dat begraven ligt onder vijf eeuwen Fransche eenheidsgeschiedenis, opnieuw te beleven: de Geschiedenis zal zijn karaktertrekken schetsen, terwijl de Legende de zwachtels zal loswinden, waarmee een verdwenen wereld, die ons echter nog steeds draagt, in den dood is gewikkeld... Vindt de zoo plechtig bezworen en ook helaas al te dikwijls afgezworen vrijheid - afgezworen in naam van een armzalig gelijkheidssstreven - niet zijn oorsprong in dien geest van onafhankelijkheid, die onze oude provincies bezielde? In die wereld, die tegelijk zoo ver afligt en zoo dichtbij, in die afgesloten en sterke wereld, minder weggevaagd door alle invloeden van buiten, minder uitgezogen door het alles-opslorpend monster dat ‘Moderne Staat’ heet, in die wereld moet men zoeken naar de kiemen van vrijen levenszin, waaruit nu nog een heilzame, voortstuwende kracht uitgaat. Dan treden niet abstracties of van te voren bepaalde eenheden naar voren, maar natuurlijke groepen en volmaakte sociale cellen. Wij voelen ons verbonden met iets duurzaams en wij benijden diegenen die geleefd hebben in dien samenhang zonder dwang, zij wisten althans de reden van hun daden, van hun leed, van hun dood, terwijl wij ons eenzaam en slaafsch voelen, ontworteld en dienstbaar gemaakt, overheerscht door titanische krachten, die voortdurend schuil gaan onder de mom van het namelooze... Die lange weg terug naar een wereld wier nooden de ware grootheid niet vermochten te verduisteren, plaatst | |
[pagina 157]
| |
ons op slag in het hart van het vrije Guyenne, n.l. te Bordeaux, het bolwerk van de Gasconsche vrijdommen. Het kost groote inspanning om temidden van de zoo wijd - en vorstelijk - uitgemeten moderne stad, de enge citadel die het Aquitaansche recht met zijn steenen huls omsloot, te reconstrueeren. Bordeaux is tegenwoordig de stad van Frankrijk die betrekkelijk het grootste oppervlak beslaat, een eindeloos net van vredige straatjes met kleine ‘wijnstalletjes’ aan den kant en die met de omringende wijnbergen de groote verkeerswegen van het centrum verbinden. Waar moet men in de vroolijke eenvormigheid de eng - omsloten veste zoeken, waarin de vrijdommen die steeds weer bedreigd werden, poogden zich staande te houden tegen iederen overweldiger? Niets in deze kalme hoofdstad herinnert aan de verwrongen vormen, die men nog in de ‘dochtersteden’ - Rioms, St. Macaire - in de omgeving terugvindt en die plaatselijke gedaanteverwisseling is de tastbare uitdrukking van de andere verandering, die zuiver geestelijk is: de levende vrijdommen, die zich wijzigen tot de officiële vrijheid door invloed van de Fransche verovering! De strenge regelmaat van de centrale wijken plooit zich uit in waaiervorm in de nette en al te gelijkmatige ordelijkheid van de nieuwe wijken en op de weggevaagde resten van het feodalisme leest men daar af den overgang van de Koninklijke Majesteit tot de democratische macadamwegen. Indien het moderne Bordeaux de voortzetting is van het Bordeaux van Tourny, dan heeft het Bordeaux van Tourny zich weer verheven op de verlaten ruimte, waar eens het communale Bordeaux stond. De feiten zijn trouwens onbetwistbaar: ongeveer vijfhonderd jaar geleden verhieven binnen het enge keurslijf van die muren de daken, huisgevels en torens zich als strenge speerpunten ten hemel en in die Middeleeuwsche stad moet men het drama dat aan het onaf- | |
[pagina 158]
| |
hankelijke Guyenne een eind maakte, begrijpen. Wat een macht sprak er uit die verwarde opeenhooping, waarin de Koninklijke lanen van Tourny later voorgoed een rechtlijnige verbinding zullen trekken. Als duizendjarige stad bezat Bordeaux in zijn wijnkelders in overvloediger voorraad den bedwelmenden wijn van den trots. De stad van Ausonius was veeleer geneigd tot een agressieve houding, zóó trotsch was zij op het drievoudig blasoen van ‘citadel, koopstad en vrije stad,’ waarop zij geen enkele aanranding duldde. Zij was zich fier bewust van haar macht en zette zich in aanvalspostuur, maar gelukkig werd die krijgszuchtige drift beteugeld door de nauwomsluitende omarming van de rivier: de blonde wateren omstreelen de bolwerken der vesting en hun fiere stroom belooft vreedzame uitwisselingen. Die golvende omhelzing die de stad met een sierlijk gebaar omsluit, moest haar wel voorbeschikken tot een grootsche stapelplaats van alle aardsche en hemelsche rijkdommen. Met eenzelfde breed en beschermend gebaar, stelde zij haar open voor de uit de verte doorklinkende maren, terwijl zij haar een innige en onveranderlijke gelaatsuitdrukking vermocht te geven. Ilias van heldhaftigheid, Odyssee van vermetele roemzucht, heeft het lot van Bordeaux zich steeds in de wateren gespiegeld, eerst nog het heldere water van de ‘Puy’, dan troebel rivierwater, tegelijkertijd zilt van den nabijen Oceaan. En een nieuw wonder van Cana, door de energie van de inwoners van Bordeaux zelf bewerkt, heeft het moerassige water, dat langen tijd doodelijk was voor menigeen, omgetooverd tot wijn (de ‘palus’) tot groote vreugde voor fijnproevers. ‘De stad aan de rivier’! Die titel van een pas uitgekomen boek, gewijd aan den roem van het moderne Bordeaux is de beste uitdrukking van het eeuwig dualisme. Dit grafschrift blijft een zinspreuk. Stad aan de branding van de zee gelegen, is Bordeaux alles verschuldigd aan die bijna maritieme ligging, alles: oorlog en vrede, geluk | |
[pagina 159]
| |
en ongeluk die de tweelingbroeders van elk heldendicht zijn. Een knooppunt van wegen, een maas van kanalen, ‘oceaanpoort’, slot en sleutel, heeft Bordeaux zich van het begin af belast gezien met een gevaarlijke zending, die waakzaamheid en stoutmoedigheid vereischte. Niet tevergeefs is het tot vollen wasdom gekomen op de borstwering van West-Europa bij de samenkomst van groote zee- en landwegen: indien de ziel der beschavingen zich altijd het diepst heeft geïncarneerd in de grenssteden, die zich naarstig betoonen om de ontvangen erfenis te bewaren, dan heeft Bordeaux als voorpost van het Romeinsche Keizerrijk zijn roem verdiend in den dienst van het Latijnsche genie. Evenwel welk een verwarring en welk een smartelijke slagen heeft het moeten verdragen, een noodlottige losprijs voor allen rijkdom! Heen en weer geslingerd in zijn eigen zonen door een fundamenteele tegenspraak van hun neigingen, aangetrokken tot den grond door de wijncultuur en naar zee gedreven door de breede monding, van de Gironde, moest het conflict van de eerzucht ver over zee roem te behalen die inwendige verdeeldheid verhoogen. De invasies van Spanje uit, verliezen zich tot ver in de praehistorie, zij gaan voort tot de Celtische lawine die weldra door het Romeinsche cement tot stilstand wordt gebracht en verstevigd. Daarna komen als een vloedgolf uit het Noorden en het Oosten de barbaarsche horden op, terwijl de Normandische schepen hun geduchte tochten langs de rivier steeds vaker doen plaats vinden. Wisigothen, Saracenen, Normandiërs, alle rassen zijn tegen het oude Gallo - Romeinsche blok aangebeukt en Bordeaux heeft geleefd, terwijl het met zijn oorspronkelijk stempel op die vermenging van zoo verschillende rassen heeft gedrukt. Erfgenaam van de municipale overleveringen van het oude Rome, strekt het zijn invloed uit tot aan de Pyreneeën en weet het de zoo verschillende elementen | |
[pagina 160]
| |
tot een gemeenschappelijken geest om te gieten. Maar dan is er de onverzoenlijke strijd met Engeland en Frankrijk, die het overlevert als inleg in dien tweestrijd tusschen de twee kronen. Dan doet het romantische element zich gelden en maakt het zich meester van het lot van Bordeaux om een uniek feit in de geschiedenis te voorschijn te roepen. Een opeenvolging van politieke onsamenhangendheden, ontstaan uit de passioneele grilligheid van een Koning van Frankrijk, werpt Bordeaux buiten de gewone wegen van zijn lot. NoordFrankrijk richt zich tegen Aquitanië, Bordeaux zal het breekpunt zijn, zoo groot is zijn wil om hoofdstad te blijven. Zijn tweeslachtige positie verhoogt trouwens zijn krachtige persoonlijkheid. Noch slaaf, noch onderdaan, noch vassal, wil de stad niet ontaarden door de goede diensten der inschikkelijkheid te overschrijden. Bordeaux wil ‘Burdigala’ blijven, een Romeinsche stad, zoo niet in naam dan toch in wezen. Bakermat van de vernuftigste rhetoriek, welke geschraagd wordt door den stevigsten onderbouw van het recht, zal het steeds zich laten voorstaan op zijn ideaal model van zelfbesturend organisme. Dien wil zullen wij beschouwen in zijn laatste uitingen, als de donderbussen van Dunois hen tot stilzwijgen zullen brengen. Op geen ander tijdstip van zijn historie drukt die wil zich zoo ontroerend voornaam uit, daar hij voordien niet een zóó welsprekenden tolk gevonden had. Het geldt hier zijn bisschop, dien Pey Berland, dien het ideaal van de stad tot het verhevene heeft weten te verheffen. Met hem beleven wij een volkomen herschepping van het tijdelijke tot het geestelijke en zijn heiligheid omglanst dien communalen regeeringsvorm die te loor zal gaan in de eenheid van de groote staten. Men zegt altijd: Pey Berland is de laatste aartsbisschop van Gasconje. Wij meenen dat hij nog meer is: in hem eeren wij den laatsten Romeinschen bisschop van het | |
[pagina 161]
| |
slag van Sint Ambrosius, Irenaeus en Gregorius van Tours. Hij heeft tot het einde van den modernen tijd de meest duurzame schepping van het Romeinsche Keizerrijk, namelijk de stad,weten te bestendigen. De vijftiende eeuw ziet inderdaad de eerste symptomen van die groote ineenstorting der instellingen zich afteekenen, die een hergroepeering van de landen zal bewerkstelligen en die zich in de volgende eeuwen in heel Europa zal voortzetten. Dan stort de Middellandsche-zeewereld ineen en de contrasteerende juweelen van die stedenkroon, die het Keizerrijk had gesmeed en die de barbaarsche invasies hadden gebroken, zullen daarna door andere centra als zwaartepunt worden aangetrokken. Zij zullen zich vereenigen tot die grootere en machtige organismen, die het koningschap tot naties begint te vervormen. Met Pey Berland gaan tegelijk de ‘defensor civitatis,’ en de municipale regeeringsvorm ten onder. Het is de eerste ernstige aanslag, ten behoeve van den Staat, op het feodale stelsel en die menschelijke groepeeringen die voldoende hadden aan zichzelf, daar hun begeerten niet onbegrensd waren. In alles wat sterft betreuren wij een verloren rijkdom. In Pey Berland beweenen wij een leider. Welk een synthese belichaamt hij! de man van studie en de man van de daad, de diplomaat en de krijgsman, de geleerde en de feodale grondheer worden één geheel en een evenwichtig geheel in het priesterschap. Hij is bisschop, dat wil zeggen verantwoordelijk voor het heil van diegenen, die hem zijn toevertrouwd. Als men een dergelijke figuur beschouwt, die een schoone synthese is van wetenschap en van daad, van zelfinkeer en van overgave, begrijpt men wat onzen tijd ontbreekt, die toch zoo rijk is aan leiders: nl. herders die dienaren zijn! In den tijd waarin de evolutie van den Staat in de richting van het Absolute boven het probleem van de vrijheid het probleem zelf van het leven stelt, in den tijd dat | |
[pagina 162]
| |
wij noodzakelijk op leiders moeten steunen die beschermers en niet onderdrukkers zijn, kan men dan een schooner voorbeeld vinden dan Pey Berland, die een zieleherder was van een stad? Hij is dan ook voor ons meer dan een centrale figuur, waaromheen wij op meetkunstige wijze de verschillende treden van een studie zullen schikken en ze geleidelijk opbouwen. Hij is de ziel zelf van dit werk, dat ondernomen is om de communale groep te eeren die vrije mannen wist te vormen. Hem te bespreken beteekent zooveel als van binnen uit de ‘gemeente’ Bordeaux belichten. Indien het hedendaagsche Frankrijk in zijn uiteindelijke eenheid kan worden vergeleken met een kathedraal door de soberheid en door de samenhang van zijn deelen in de grootheid van het geheel, dan zijn onze grensprovincies de zijkapellen, die het schitterende bouwwerk omkleedt in de plooien van zijn muren. De altaren dier kapellen ontnemen niets aan de Majesteit van het kooraltaar, van het ‘HoogAltaar’ dat schittert in de glorie van de plechtige ceremonieën. Zou de wil tot eenheid den minder op den voorgrond tredenden luister van die afhankelijke altaren verduisteren? Daarvoor zou men beeldenstormer of al heel weinig Christen moeten zijn. In de kapel van Guyenne richten wij dan ook een bede tot Pey Berland. Opdat Frankrijk leven zal, moet men het behoeden voor éénvormigheid, moet men het van het alles over één kam scherende staatssocialisme bevrijden dat alles gelijk wil maken. Redt het land door zijn provincies. Doet op de plaatsen en in plaats van de afbrekende anarchie die zich uitbreidt, den adel van den landelijken en krachtigen geest van de oude provincies herleven.
(Vertaald door dr. H. Houwens Post.) |
|