vindt men mooie verzen in den Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door Victor E. van Vriesland. Van Joannes a Castro ontbreken daar de levensdata. Hij werd 1621 geboren te Brussel en overleed 19 Maart 1702 te Antwerpen.
Bijzonderheden over hem en over verscheidene andere Franciscaansche dichters van de contrareformatie en de 18e eeuw vindt de belangstellende in het maandschrift Franciscaansch Leven van Juni 1933, December 1933, Februari 1934, Mei 1934 en December 1934.
Een Franciscaansch dichter uit den Franschen tijd, Gisbertus Jacobus van Lummen) 1750-1838) wordt aan het publiek voorgesteld in hetzelfde blad van Januari 1937. Zijn poëzie is echter nogal zwak.
Hetzelfde lijkt mij te gelden voor den Cisterciënser Guillelmus van der Macht (1587-1667), van wien een tweetal gedichten werd bekend gemaakt in ‘De Nieuwe Gemeenschap’ van December 1934. Het artikel, dat deze publicatie begeleidde, maar niets bijzonders over den dichter mededeelde, ving aan met de volgende woorden, die zeker polemisch bedoeld, maar daarom nog niet onjuist zijn: ‘Het mag als bekend worden verondersteld, dat de kennis van de poëzie der Contra-Reformatie in de Nederlanden nog zeer onvolledig is. Het zal geheel den arbeid van een jong geslacht van geleerden vragen om de onvolkomen kennis van deze litteratuur tot onversluierde helderheid te brengen.’ Hier is veel van waar. De kwestie is alleen: wáár blijven de jonge geleerden, die naar het voorbeeld van Vlaamsche beoefenaren der letterkundige geschiedenis als dr. O. Dambre, dr. Edw. Rombauts, dr. Hermance Belle, dr. V. Celen e.a. de teksten van de katholieke dichters uit het verleden in critische uitgaven bezorgen? Er bestaat nog weinig liefde voor zulke studie.
Van groot belang hiervoor is echter de uitgave van De iconografie der Contra-Reformatie in de Nederlanden door dr. B. Knipping O.F.M. (deel I, Paul Brand, Hilversum 1939). Op de meening van dr. W.A.P. Smit (Dichters der Reforformatie in de zestiende eeuw. J.B. Wolters, Groningen, 1939), als zouden Cornelis Crul en Bertelmeus Boecx ten onrechte tot de Dichters der Contrareformatie zijn gerekend, antwoordde ik in ‘De Gids’ van November 1939. Het ochtendgebed uit de verzameling van Boecx, dat Zr. dr. Hildegarde van de Wijnpersse in ditzelfde nummer van ‘De Gemeenschap’ bekend maakt, bevestigt mijn opvatting. Al acht ik het niet waarschijnlijk, dat dit gedicht van dezelfde hand is, die De Gheestelijcke Jacht schreef, het is uitgesloten dat de dichter van een dezer twee teksten protestant (van welke richting dan ook) ge-