De Gemeenschap. Jaargang 16(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Jef Last Vijf gedichten Mijn Hart op Reis Mijn hart sloeg van zijn ankers los en dreef met alle winden joechheisa op een golventop en neer weer in een schuimgalop wie drommel kan het vinden? Mijn hart sloeg van zijn ankers los geslingerd door de stromen holderahee van zee tot zee tolde het met cyclonen mee en langs koralenbomen. Mijn hart ging op een hellevaart satan blies in de zeilen joechhee, dat was de moeite waard het sloeg met hamerende vaart als lag 't in koorts te ijlen. Mijn hart ging heel alleen op reis zonder matroos of schipper joechheisa 't was zoo wijs onwijs door tropengloed en kantlend ijs dreef 't als een blanke klipper. Mijn hart ging op de lange reis de motor klopte zachter de vaart werd langzamer en log 't wegebbend bloed liet in het zog een rode schuimstreep achter. [pagina 79] [p. 79] Mijn hart sloeg van zijn ankers los en werd op 't strand gesmeten de zon ging onder rond en ros een kokmeeuw brak de schelpen los en heeft zich zat gevreten. Narvik, 28 April '39. Als eens de dood komt Als eens de dood komt, laat het zijn in 't midden van de overgave, de laatste beker rode wijn, het laatste brood, het laatst refrein waarmee een vriend een vriend kan laven - En laat de dood het éinde zijn. Als eens de dood komt, laat het zijn uit lege beurs de laatste gave, van 't volle hart de laatste pijn, de liefste kus, het zoetst festijn ontbloot van goed, ontdaan van have - En laat de dood het éinde zijn. Den Haag, 30 Sept. '39 De gracht De oude huizen aan de gracht zijn beter vrienden in de nacht dan wat mij onder vrienden wacht aan smaad en nijd en haat; elk heeft zijn streng of lief gezicht en door het venster straalt een licht als zei een mond een zacht gedicht In d'eenzaamheid der straat. [pagina 80] [p. 80] De bomen aan de waterkant, oude getrouwen, hand in hand, weten meer nieuws dan in de krant aan kwaad en kwaal te lezen staat; hun kruinen fluistren 't oud verhaal hoe dit voorbij gaat allemaal als winterkou en nevels vaal tot weer hun kroon te bloeien staat. Het zwarte water van de gracht heeft meer geduld en meer gedacht dan wat met bruut vertoon van kracht en staat en volk in boeien slaat; het glanst in 't licht der vensterschijn, en groet de groene bomenlijn met hen kan 't hart nog broeder zijn dat niets van maats meer wacht. Amsterdam, 15 Dec. '39. Liefde die ik verried Liefde die ik verried zo vele malen als ik U zocht, daar waar gij niet kondt zijn, die ik te dwingen zocht en te betalen, maar die ontweekt mijn handen, te brutale, O schenk nog eenmaal mij Uw verre schijn! Ik zong U steeds en heb U nooit gevonden te zeer in 't doolhof van mij zelf verdwaald, te zeer in banden van mij zelf gebonden, maar 'k hoorde soms in weinge stille stonden wat God mij van Uw wezen heeft verhaald. Mijn gierge dorst dronk al te troebel water mijn donker hart stond in te felle brand mijn oren waren vol van hees geschater, maar door de nacht hoorde ik soms 't geklater der verre watervallen van Uw land. [pagina 81] [p. 81] Liefde die ik verried zo vele malen voor 't schijngeluk dat mijn verblinding bood, nu ik doorzag het ijdele levenspralen schijnt mij Uw glimlach zuiverder te stralen doorheen de vale nevels van de dood. Ik zocht U niet en heb U toch gevonden, ik zocht mij zelf tot ik mijn zelf verloor ik kreunde om de zelfgeslagen wonden tot ik de stilte eindlijk heb gevonden waar ik Gods stem in Uwen adem hoor. Mijn wil tot macht drong naar te vele daden mijn ware macht ging in 't gedrang te loor; ik liep mijn hartstocht moe op al te donkre paden tot 'k hijgend neerviel waar Uw voeten traden, een stille bosplek in der zonne gloor. Liefde die ik verried zo vele malen, O keer terug tot Uw verloren zoon - ik kus Uw hand bij 't laatste ademhalen en leg mijn hart in handen, ziet hoe schrale, en bied het aan, zoenoffer voor Uw troon. Amsterdam, 31 Dec. '39. Niet meer dan dit. Niet meer dan dit is mij alleen gebleven wat zwarte takken aan de winterlucht wat vuile sneeuw. Een moede meeuw die even zijn witte vleuglen vouwt zonder gerucht. Niet meer dan dit. Bij d'eerste avondlampen de schemer van een vroeg vergane dag en op de gracht, door vale avonddampen het strijken van die wiekslag als een vlag. [pagina 82] [p. 82] Niet meer dan dit der rijpe zomerdreven der zomerdromen in het dartel groen wat koude as, een vonk van stervend leven in 't stervend licht een onbevlekt blazoen. 1 Jan. '40. Vorige Volgende