christenprediker, bij erkenning van de ‘nationale’ eigenaardigheden der verschillende stammen, in het christendom, en speciaal in de christelijke naastenliefde het bindmiddel huldigt eener wijder strekkende eenheid, die Friezen, Franken en Saksers verzoent tot hetgeen in later eeuwen de Nederlandsche eenheid zal worden.
Met Brabant als middelpunt, Utrecht als bisschopsstad en het oosten des lands als werkterrein, is de geloofsprediker als het ware de geestelijke grondlegger der Nederlandsche volkseenheid. In den Wodansdienst onderscheidt de auteur een zucht naar roekelooze al-vernieling, maar heel diep is hij op dit - toch zoo bruikbare - Ragnarökmotief niet ingegaan. Hij maakte zich het debat eerder wat te gemakkelijk door de verdediging van de Friesche pretenties toe te vertrouwen aan bedenkelijke gezanten, waarbij de Brabantsche Franken al heel gunstig afsteken.
Het werk maakt op den lezer den indruk, dat het sterker redeneerkundig gefundeerd dan dramatisch bewogen is, maar het geeft zeker een vrij oorspronkelijk beeld van Sint Willibrord's werkdadigheid en beteekenis voor de eenheid van de Nederlanden. Hierdoor vooral is het een opmerkelijke bijdrage tot de viering van het eeuwgetij.
A.J.D. van Oosten schreef een spel: ‘Sint Willibrord's glorie’, dat ten tooneele werd gebracht door de Vereenigde Haagsche Spelers onder directie en artistieke leiding van Pierre Balledux. Het stuk is geschreven in ietwat vrije jambische vijfvoeters, die zich echter niet schamen, het proza van den vertrouwelijken gesprektoon soms zéér nabij te komen. De lyrische gedeelten, zeldzaam, toonen zich aan het tooneel-lyrisme van Verwey verwant. Meer dan de twee vorige auteurs maakte Van Oosten werk van de historische karakteristiek. Hij vroeg zich vooral af, hoe de mensch Willibrord geweest moet zijn. Zijn werkwijze komt dus met die der moderne hagiografen overeen en zijn spel is te vergelijken met het sympathieke jubileumboek van den Praemonstatenser pater Erens: een solied historisch heiligenleven, echter niet zoozeer met strikt-wetenschappelijke- als wel met stichtelijke bedoelingen te boek gesteld.
In het eerste bedrijf is Sint Willibrord een jonge monnik van twintig jaar, in het tweede een priester van vijf-en-dertig, in het derde: aartsbisschop van Utrecht, en grijsaard. Er is dus groei in dit stuk, en beproeving. Groote beteekenis wordt toegekend aan de nederigheid van den heilige; hij wordt geschetst als getrouw observant van den regel; hij aanvaardt zijn zending in den geest van kloosterlijke gehoorzaamheid. Het hoogtepunt der dramatiek wordt niet door wonderen bereikt, maar door den