De Gemeenschap. Jaargang 15
(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
Antoon Coolen
| |
[pagina 382]
| |
de eigentijdsche geschiedenis van Vlaanderen, die vervoerende jonge traditie, die niet een atmosfeer van vroomheid heeft, maar die de diepe vroomheid zelve is, waarmee gij, alles voor Vlaanderen zijnde, dit Vlaanderen, gedrenkt in het bloed uwer helden die er waarlijk àlles voor waren, aan Christus biedt. Hoe is het mogelijk, dat wie u weerstreven dit gebed niet hooren en dat zij bovendien niet zien, hoe het opstijgt met de steenen mee van dit ijle, hooge kruis? De op den top van dezen toren kruisgewijs geschreven beginletters der verheven levensleus van Vlaanderen zijn meer dan een brandend schrift. Zij zijn een getuigenis en een bevestiging in den meest ontroerenden zin, want zij houden het opgerezen offer zelf in, dat dezen grond heiligt waarop wij staan, het offer van het bloed der tienduizenden, die vielen aan den Yzer. In de tragedies van den wereldoorlog is er geen, die met die van Vlaanderen is te vergelijken. Geen slagveld was zoo bloedig als dit, geen zoo onbarmhartig. En zoo voor allen Erasmus' woord geldt, dat in den oorlog ook de overwinnaar weent, voor het tot de overwinnaars behoorende Vlaanderen kreeg, tengevolge van de droevige en bittere omstandigheden, dit woord nog een zin, die er zeker niet in is voorzien. Want Vlaanderen heeft nog andere tranen geschreid dan die, waarop Erasmus doelt. Het is in een geheimzinnige overeenstemming met dit alles, dat ook geen land een cenotaaph tot oorlogsmonument heeft als Vlaanderen: zulk een kruis op zulk een massagraf. Bij de cenotaphen der onbekende soldaten in de Europeesche metropolen worden oorlog en wapenstilstand herdacht met luide militaire parades, die trots betoogen moeten, hoezeer men weer klaar is, als er opnieuw moet worden begonnen. Hier, bij deze cenotaaph, bij dit kruis, aan den voet waarvan niet één onbekend soldaat ligt, maar heel de neergevelde garvenlezing der jongelingschap van een dapper | |
[pagina 383]
| |
volk, herdenkt men de oorlogsdooden met stilte en met tranen, met een Misoffer, met een gebed, dat bezweert, dat toch nooit opnieuw moge begonnen worden. Hier is de bitterheid van den oorlog tot op den allerwrangsten droesem doorproefd door hen, die, om het even als opgeroepenen of als vrijwilligers, voor hun vaderland streden, weergaloos dapper, en die vielen, waarlijk als martelaren voor Vlaanderen, dat zij in hun dood omhelsden, te vervoerender, omdat zij het uit de diepste wonden zagen bloeden. Hun stervenskreet: àlles voor Vlaanderen, hebt gij verstaan als de tot u gerichte bezwering, dat gij u tot één groote, indrukwekkende broederschap zoudt verbinden in een liefde voor Vlaanderen, die vurig zou zijn als de hunne. Wie die aan de vredesleus weekheid verwijt en tekort aan moed in de vaderlandsliefde, durft dit verwijt volhouden op deze plaats? Hier verstomt iedere luide en lichtvaardige oorlogsleus bij de verheven en indrukwekkende vredesbede, die gij, u vandaag met uwe dooden vereenigend, als de fluistering van hun gebeente hebt opgevangen en naar de vier windstreken aan de vier zijden in de steenen van dit kruis hebt gehamerd: nóóit meer oorlog! Zoo predikt op dezen bloedgeheiligden bodem dit kruis den vrede. Hoe kan men dan van buitenaf een atmosfeer van vroomheid willen voorschrijven voor dit bidden van Vlaanderen op zijn heiligste plek, dit bidden van zijn tienduizenden dooden en zijn honderdduizenden levenden, dit bidden, waaronder de Vlaamsche grond dreunt en waarvan de Vlaamsche hemel siddert, dit bidden om iets wat de verscheurde en ongelukkige wereld het allerdiepst behoeft: vrede? Vlamingen, van gene zijde komend der staatsgrens en, alhoewel daardoor van u gescheiden, tòch met u verbonden in de diepere eenheid, die de eenheid is van een volk, buig ik voor de dapperheid en het offer uwer dooden en voor de vroomheid waarmee gij hen herdenkt, eerbiedig het | |
[pagina 384]
| |
hoofd, in het besef dat het hier past deemoedig dank uit te spreken voor den zegen, dien uw jaarlijksche Yzerbedevaart inhoudt voor de wereld. Dit kruis bevestigt, wat gij gelooft. Zij, die hier liggen, hebben het geloofd en zijn voor dit geloof gestorven, voor hun geloof in Vlaanderen. Wij weten, dat zij niet in waarheid dood zijn. Renaat de Rudder, dien gij den reinen ridder noemt, Frans Kusters, Bert Willems, de in elkanders armen hart aan hart voor Vlaanderen gestorven gebroeders van Raemdonck, de Boninge, de jonge dichter Juul de Winde uit het Brabantsche Merktem en de duizenden onverschrokkenen, wier namen als symbolen in deze steenen zijn bewaard, zij zijn niet dood. Zij zijn de zegevierende heldere getuigen van dezen dag, dien zij wit zien van den oogst van dat mystieke zaad, dat hun martelarenbloed is in den grond van Vlaanderen. Daarom zijn zij ook in dezen zin niet dood: dat zij van hun leven meegaven aan het uwe. Zij leven voort in het branden van uw hart, nu gij hier staat. Zij leven voort in die ontzagwekkende eenheid, die u met hen verbindt in een verdiepte liefde voor uw schoon en groot Vlaanderen, en in uw heiligen strijd voor dat Vlaanderen leven zij voort. Het is hier, onder het kruis van Diksmuide, dat gij jaar op jaar den hartstochtelijk bevochten zege van dien strijd meer nabijkomt: vrijheid voor Vlaanderen, recht voor Vlaanderen, het geluk voor Vlaanderen, vrede voor Vlaanderen, in den vrede eener herstelde en blijdere wereld! |
|