| |
| |
| |
Anton van Duinkerken De nagedachtenis van Leon Bloy
Een critische notitie.
‘Met Bloy gaat alles een wonderlijken weg, ook de nagedachtenis.’ Zijn vurige aanhangers wijzen hier graag op, als op een teeken te meer zijner bijzondere uitverkiezing, maar de vurige aanhangers van Léon Bloy, kunnen nu eenmaal nauwelijks feiten waarnemen, of ze hebben reeds hemelsche teekenen gezien. In dit opzicht gaf de meester het voorbeeld eener onverschrokkenheid, die zelfs in de meest esoterische groeps-litteratuur van secten of geheime genootschappen zelden zal geevenaard zijn. Vooral de feiten, hemzelven betreffende, verklaarde hij met een buitengewoon koenen zin voor het zinnebeeldige. Wat men hem ook ontzegge, een stoutmoedige verbeelding was ongetwijfeld zijn eigendom, en gedeeltelijk zelfs zijn kenmerk.
Te Rome, bij de Vaticaansche drukkerij, verscheen in 1919, dus twee jaar nadat Léon Bloy gestorven was, een handboek der theologie, samengesteld door Mgr. Janssens. Het heet: Summa Theologica ad modum commentarii in Aquinatis Summam praesentis aevi studiis aptatam. Het achtste deel behandelt 's menschen verheffing en val: De hominis elevatione et lapsu. Achterin, op blz. 659, vindt men: Appendix III: De Sensuali mysticismo recentioris cujusdam scolae pseudo-catholicae, een ‘aanhangsel’ over ‘het sensueele mysticisme van een zekere pseudo-katholieke school.’ De godgeleerde schrijver bedoelt de school van letterkundigen, waarbij Bloy zich rekende: de school van Jules Barbey d'Aurevilley, Charles Baudelaire, Paul Verlaine.
| |
| |
In een schoolsch Latijn, dat wij rechtvaardigheidshalve onvertaald aanhalen, en om een andere reden gedeeltelijk onvertaald laten, beweert Mgr. Janssens:
Nihil est tam sancti, quod ab istis pseudo-mysticis non profanetur. Juxta Leonem Bloy, - parcat exemplo lector, - vir in amplexu muliebri emittens semen, est figura Christi, extensis in cruce brachiis, emittentis spiritum. Crejus blasphemi styli antesignanus fuit ipsius Bloy, magister Barbey d' Aurevilly, quem coaequarunt Baudelaire et Verlaine.
Hier wordt gezinspeeld op een dagboek-notitie, d.d. 30 September 1894, die ook bij Bloy in Le Mendiant Ingrat in onvertaalbaar Latijn staat. Verderop schrijft Mgr. Janssens:
Si audias Leonem Bloy, ipsa prostitutio non caret altiore ratione figurativa. Sed intelligentia haec altior est privilegia paucorum, quos describit: ‘les très rares individus capables de sentir le profond mystère évoqué par ce mot de prostitution.’ Unde mitius judicat ‘cette prostitution figurative du sexe dont les seuls cafards ont une ostensible horreur et que je m'obstine à croire mystérieuse et inexpliquée.’
Beide aanhalingen werden door den theoloog ontleend aan den pamfletten-bundel Belluaires et Porchers van 1905. De Lettres à Véronique, door Jacques Maritain gepubliceerd en ingeleid, kende Mgr. Janssens in 1919 natuurlijk nog niet. Ze werden eerst openbaar gemaakt in 1933. Tot de studie van wat deze theoloog: Bloy's sensualistisch mysticisme noemde, leveren die brieven wel het merkwaardigst en meest verrassend document.
Voorzoover daar van valsche mystiek sprake kan zijn bij de beoordeeling der geschriften van Bloy, lijkt zij mij echter minder te wijten aan een bruut sensualisme, dat Mgr. Janssens in enkele losse teksten meent waar te nemen, dan aan een allerzonderlingst en inderdaad niet geheel onschuldig symbolisme, waarvan geen enkel
| |
| |
geschrift van Léon Bloy geheel vrij is. De psychologische wording van dit persoonlijk symbolisme en de uitwerking ervan op Bloy's algemeene gesteldheid, blijft een verwaarloosd onderdeel der langzaam vorderende, nog weinig objectieve Bloystudie, die in Frankrijk steeds degelijker beoefenaars vindt.
Léon Bloy is geboren te Périgueux op 11 Juli 1846. In het zelfde jaar, op 19 September werd door de kinderen te La Salette de eerste verschijning van Maria waargenomen. Beide feiten brengt Hubert Colleye, schrijver van L'Ame de Léon Bloy (1930) als volgt met elkaar in verband:
N'était il pas né l'année même de l'Apparition? Il avait vu le jour le 11 juillet 1846, et Notre Dame se présenta aux deux enfants le 19 Septembre. Les pleurs du nouveau-né et les larmes de la Vierge furent ainsi versés presque en même temps. Pour qui n'admet pas le hasard, il y a là plus qu'une coïncidence: il y a une indication. Bloy devait la comprendre plus tard, grâce à la rencontre qu'il fit d'un prêtre admirable, serviteur très dévoué de la Sainte Vierge.
Zulk waarnemen van een veel-beteekenend oorzakelijk verband, waar in werkelijkheid niets anders te zien is dan een samenval van feiten, typeert onmiddellijk den overtuigden discipel van Bloy. Zijn zienswijze ontsnapt aan de controle van de rede, maar wil ontkomen aan het toevals-geloof. Bij het neerschrijven der aangehaalde volzinnen, moet de geestdriftige auteur toch wel gehinderd zijn geweest door het woord ‘presque’. Slechts bijna terzelfder tijd stortten Léon Bloy en Onze Lieve Vrouw van La Salette hun tranen; er was een tusschenruimte van welhaast twee maanden. Veronderstel met al degenen ‘qui n'admettent pas le hasard,’ dat een bijzondere hemelsche bedoeling de beide feiten deed samenvallen, waarom dan dit opmerkelijk verschil, dit hinderlijk ‘bijna,’ als deed de hemel zijn werk onvolmaakt?
Vragen van het verstand klinken steeds oneerbiedig te- | |
| |
genover getuigenissen des gemoeds, doch blijven, gegeven de menschelijke structuur naar Gods beeld en gelijkenis onvermijdelijk. Indien het geen toeval was, dat Bloy het eerste levenslicht zag in het jaar 1846, het jaar der Verschijningen te La Salette, dan is het zoomin toeval, dat de elfde Juli zijn geboortedag was. En aan dien elfden Juli schijnt niets opmerkelijks te zijn. De zucht naar het waarnemen van oorzakelijkheid bij allen samenval onderscheidde van ouds de wichelarij van de sterrenkunde. Een soortgelijk verschil valt op te merken tusschen het persoonlijk symbolisme der figuratieve feiten-verklaring bij Bloy en het algemeene synbolisme, dat op verstandelijk verantwoordbare analogieën berust. Wat Mgr. Janssens met zooveel afkeer constateert, is in wezen niets anders dan deze afwijkende symboliek, door Bloy bij uitzondering toegepast op het sexueele verkeer. Dat hij het bij een uitzondering liet, is ten opzichte der zienswijze van Mgr. Janssens eerder een gunstig onderscheidings-teeken en het wil mij dan ook voorkomen, dat de theoloog, op zoek naar sensualistisch mysticisme, door enkele teksten getrokken werd zonder hun samenhang met het geheel voldoende te kennen of in acht te nemen.
Tegenover Louis Joubert, Louis Guiraud, Raymond Hubert, die in de laatste jaren de nagedachtenis van Bloy in opspraak zochten te brengen, staan met ernstiger wetenschap en grooter kennis van zaken Jacques Maritain, Pierre Termier, Stanislas Fumet en Hubert Colleye, die haar hartstochtelijk verdedigen.
Voor zoover dit debat litterair is, kan men den laatsten onomwonden gelijk geven. Bloy is een groot, hartstochtelijk, verbeelding-rijk schrijver van sterk meesleepend proza. Zijn aandrift was onstuimig, welhaast cataractaal. Zijn zinsvorm, naar behoeven lapidair of melodieus, werd beheerscht door een krachtigen uitdrukkingswil en doorgloeid van een innerlijk vuur. In
| |
| |
vergelijking tot de meesten zijner tijdgenooten, is hij aan schrijvers-aanleg de rijkste. Hij beantwoordt aan een drang, een drift van den geest, zooals weinige Fransche letterkundigen hebben ervaren. Er zijn volop redenen om hem een groot schrijver te noemen. Voorzoover de pennetwist loopt over het objectief-teaanvaarden gedeelte van Bloys werk, is de zaak veel minder eenvoudig. Een persoonlijke inspiratie verrijkt en bedreigt steeds gelijktijdig de algemeene gevoeligheid, waardoor een ietwat standvastige gemeenschap mede bijeen gehouden wordt, en die bedreiging wordt sterker beseft naarmate het persoonlijke aandeel in de bezieling strikter individueel is. Weerbaarheid tegen invloed van Bloy is daarom dubbel verklaarbaar en behoeft zoomin een bewijs van conservatieve bekrompenheid te zijn al geestdrift voor Bloy de verzekering zou bieden van onbetwistbare geestelijke superioriteit. Men moet het debat los maken van de wederom ‘figuratieve’, veronderstelling, als zou het ‘voor’ of tegen’ hier een volstrekte scheiding der geesten bewerkstelligen. Men moet het zeker losmaken van de àl te figuratieve praesumptie, als zou er geen derde mogelijkheid denkbaar wezen. Men kan vóór of tegen Christus zijn, doch men is - behoudens strijdvragen over onderdeden - niet ‘voor of tegen’ Jean Racine, Joost van den Vondel of William Shakespeare. Verder is men ‘voor of tegen’ de nieuwe spelling of het fascisme en dan zijn er nog compromissen en accomodaties, getuige de spelling-Slotemaker naast het ‘socialisme faciste’ van Drieu la Rochelle.
Bloy haatte alle compromis en alle accomodatie, het is waar, doch de haat van Bloy is niet de meest betrouwbare beoordeelingsnorm voor 's levens werkelijkheden, al eischte hij van zijn bewonderaars, dat ze het tegendeel zouden gelooven. Hij wenschte niet onpartijdig te worden besproken, maar nam nog minder genoegen met de partijdige verwerping, waartoe hij dan ook me- | |
| |
nigeen noopte. Hij eischte bij herhaling, bij criante herhaling en tenslotte bij criant-vervelende herhaling een onvoorwaardelijke bewondering, over het hoofd ziende, dat de voorwaarden der beoordeeling niet gesteld of weggenomen kunnen worden door het voorwerp der beoordeeling. Of hij persoonlijk veel voelde voor de voorwaardelijkheid en betrekkelijkheid van alle menschenwerk, is van minder belang dan de vraag, of de kritiek er buiten kan zonder geheel te ontaarden. Ze kan dat niet. Maar Bloy zag haar liever ontaarden dan hij zichzelven voorwaardelijk geaccepteerd zag, en hij werkte aan haar ontaarding deerlijk mede, toen hij voor zijn eigen bundel Belluaires et Porchers het pers-communiqué schreef, dat zijn uitgever P.V. Stock mededeelt op blz. 46 van zijn Memorandum d'un éditeur:
‘Léon Bloy, eet écrivain de premier ordre qui s'est nommé luimême le fossoyeur de ses ennemis, nous donne aujourd'hui à la librairie Stock, un nouveau volume d'un puissant intérêt: Belluaires et Porchers. Les amis et lecteurs de Léon Bloy, habitués à la touche parfois un peu crue du pinceau de ce maître, seront satisfaits; ils goûteront fort cette nouvelle oeuvre du brillant styliste qui était annoncée depuis longtemps. Belluaires et Porchers leur prouvera qu'il est autre chose qu'un “terrible pamphlétaire”. Des pièces telles que La langue de Dieu ou Un brelan d'excommuniés, appartiennent indiscutablement à la plus haute, à la plus sereine littérature.’
Te meenen, dat men iemands nagedachtenis het edelst dient door het beeld, hetwelk hij van zichzelf ontwierp, liever te versieren dan te verklaren, is altijd onjuist. Een boek als L'âme de Léon Bloy van Hubert Colleye bewijst het opnieuw. Het is ongetwijfeld een goed boek. Maar het is even zeker geen goede kritiek. Het is te zeer gedicteerd door Bloy's geloof in de ‘figuratieve’ symboliek van feiten, wier nuchter voorkomen nog nauwelijks werd onderzocht.
|
|