| |
| |
| |
M. Bruna Wijsbegeerte van den humor
Het onderwerp bezit zijn aantrekkelijkheid, ware het slechts omdat het verband tusschen beide begrippen mij voor het eerst trof toen ik, op een. vroegen Zondagavond huiswaarts trammende, een rasecht Amsterdamsen conducteur allerlei sappige uitvallen hoorde debiteeren, die den aanhangwagen tot een wereldhoekje vol humor maakten. Wie in staat is om op een uur, wanneer velen het hoogtepunt der wekelijksche gezinsvreugde tegemoet gaan, zijn gewone werk met zooveel opgewektheid te verrichten en anderen daarin te doen deelen, verdient inderdaad een zetel in te nemen in den Raad der Wijzen van het land. Maar onze goede wagenwachter behoort ongetwijfeld tot de gelukkige eenvoudigen, die wijs zijn zonder aan wijsbegeerte te doen. Hij zou dus niet in staat zijn om het thema onzer beschouwingen naar de regelen der kunst te behandelen - hoezeer ook zijn levenswijsheid die van vele intellectueelen verre overtreft.
Ook schrijver dezes is zeker niet opgewassen tegen een onderwerp, dat bij nader toezien zoo diepgaande perspectieven vertoont. Deze laatste kunnen reeds duidelijk worden uit de woorden van een zeer wijs man, die over den humor zeide: ‘Par iceux on prend une honnête et amiable récréation sur les occasions frivoles que les imperfections humaines fournissent’. Dit was zelfs een groot heilige, en hij schreef de woorden neer in een handleiding voor het geestelijk leven, die als ‘Introduction à la vie dévote’ nog verdient om in ieder boekenrek een plaats te vinden. Evenzeer was het een heilige, en wel de groote Koning Lodewijk van Frankrijk, die na het middagmaal liever scherts dan wijsgeerige disputen hoorde. Dit wijst reeds op een verband tusschen humor
| |
| |
en heiligheid, dat op zichzelf een nadere belichting verdient. Maar beperken wij ons tot het eigenlijke thema, al zal daarbij tevens blijken hoe een wijsbegeerte van den humor ten slotte ethica en ascetica niet geheel buiten beschouwing mag laten.
In elk geval onthullen ons de aangehaalde regels van den grooten levenskunstenaar St. François de Sales reeds een dieper logisch verband tusschen den humor en den menschelijken aard, ook als daarvan slechts natuurlijke aspecten worden beschouwd, 't Zijn inderdaad menschelijke beperktheid en onvolmaaktheid, die aan den wortel van allen humor kunnen worden gevonden. Geheele kategorieën van geestigheden, die zich groepeeren rondom verstrooide geleerden en onderdanige huisvaders, leveren hiervoor al bewijs genoeg. Het falen van den mensch tegenover ingewikkelde situaties, het feit dat deze zich onverwachts slachtoffer kan weten van een verderziend inzicht of een sterkeren wil, en de wijze waarop hij dan toch nog zijn figuur tracht te redden - dit alles legt een ongezocht verband tusschen menschelijke beperkingen en het lachen, dat daaromheen vaak opklinkt. Daarom ook zou men den humor een gevolg van erfzonde kunnen noemen - maar dan een der gelukkige gevolgen, waarin schuld door Gods goedheid weer middel tot grooter levensrijkdom werd. Hij getuigt dan ook in den grond van een echt Christelijke gezindheid, voor welke eigen kleinheid en falen niet - zooals voor de duivelen - tot oorzaak van woede en wanhoop wordt, maar welke deze gebreken in ootmoed als gegeven feiten weet te aanvaarden. Dat goede humor inderdaad met ootmoed gepaard gaat zou men dan ook aan vele voorbeelden duidelijk kunnen maken. Wij herinneren slechts aan den ‘laughing philosopher’, G.K. Chesterton, die heel zijn leven lang een kinderlijke zielehouding wist te bewaren, welke nooit de eigen inzichten - hoe diepzinnig die soms ook waren - tot alleenzaligmakende, absolute waarheid en levensnorm
| |
| |
wilde proclameeren. Of aan de echte bescheidenheid, Waarmee een fijn denker als Willem N euwenhuis, die doordringende essays over moeilijke problemen schreef, tevens met den redacteur van Boekenschouw een geestige polemiek over een kopje thee wist te leveren. Terwijl bijvoorbeeld een Bollandiaansch philosooph een dialectischen storm binnen broze porseleinen wanden zou hebben ontketend, wist de Christen-denker de belangrijke onbelangrijkheid van het onderwerp schertsenderwijze te doen verstaan.
Humor hangt dus zeker samen met menschelijke beperktheid, zelfs met menschelijke fouten. Maar toch wordt naar onze meening aan deze gave van boven weer te weinig recht gedaan, als men alleen het verband daarvan met het klein-menschelijke belicht. Wanneer slechts dit aanwezig was, zou nog wel verklaard kunnen worden hoe de humor ons weet te vermaken, maar niet hoe zij eveneens weet te verheffen. En toch is dit laatste ook zeker het geval. De humor in Dickens' werken bijvoorbeeld leert ons vele kleine eigenschappen van het Engelsche volkskarakter kennen, maar doet dit toch ook glanzen in een weldadig en liefdevol licht. Zoo ook kan men zich voorstellen hoe de heiligen hierboven ons aardsche doen bezien met een zekeren verheven humor, waarbij inzicht in menschenkleinheid een liefdevol begrijpen daarvan niet uitsluit. Mag men dus reeds hierom aan den humor een hoogere waarde toekennen, nog duidelijker wordt deze als men een ander aspect der zaak beschouwt. Dat de mensch op een bepaald oogenblik gul weet te lachen, of een fijnen glimlach over velerlei roerselen van hartstochten weet te doen rimpelen, houdt niet alleen een bekentenis in over eigen beperktheid, maar tevens - zij het op indirecte wijze - een zekere verbazing om de mysteries, te midden waarvan wij voortdurend wandelen.
Echte humor hangt samen met het begrijpend doorzien van beperktheden, maar niet minder met het erkennen,
| |
| |
hoe ons verstand daarbij faalt tegenover een eindeloos rijke levenswerkelijkheid. En ook dit is weer - in zijn zuiversten vorm - een erkentenis van ootmoed, van een zielehouding die niet rationalistisch tracht te doorgronden wat ten slofte aan ons begrip ontsnapt, maar zich hierover kan en durft verbazen. Humor omvat een begrijpend niet-begrijpen, waarbij het moeizame denken zich op een bepaald oogenblik ontspant in aanvaarding van slechts ten deele doorgronde, maar verheugende werkelijkheden. Hij wijst op het bestaan van geheimen die aan ons beperkt begripsvermogen ontsnappen, maar toch ons leven zoozeer verrijken dat zij er de diepe vreugde van vormen. Het feit dat het aangewezen verband indirect is, en het bestaan daarvan maar zelden als zoodanig wordt erkend, maakt dit niet minder werkelijk. Een kind dat lacht, als Vader een al te zelfbewust generaal parodieert, toont daardoor oog te hebben voor het potsierlijke van grootheidswaan, maar uit impliciet ook zijn verbazing over deze wonderlijke wereld, waarin zelfs menschelijke gebreken wijzen op het zoeken naar een hoogeren levens vorm dan op deze aarde wordt bereikt. Humor beteekent vaak tevens barmhartig begrip voor het tragische, zooals menige Chaplinfilm kan leeren. Daarachter rijst het geheim, en wel als een mysterie dat niet beangstigt en terneerdrukt, maar onze zielen weet te verbazen en te verblijden tevens. Deze beminnelijke wijze om het beperkte te erkennen omvat daarom ook in zekeren zin eerbied voor het Absolute. Het is dan ook geen toeval dat enkele der grootste mystieken, een mannelijke leider als Sint Frans zoowel als een vrouwelijke zorgzame Sint Theresia van Avila, zulle een uitgesproken gevoel voor humor bezaten. Ook verwondert het niet dat gevoel voor echten humor ontbreekt bij hem, die eigen kleinheid niet erkennen wil. Een verwaand philosooph, die den geheelen Kosmos ten einde toe meent te hebben begrepen, zal dan ook niet meer kunnen, niet meer mógen lachen. Een
al- | |
| |
machtig dictator over een kudde onderdanige burgers mag zeker niet lachen om eigen politieke fouten, op straffe van anders het aanzien te moeten verliezen. Voor zulk een ongelukkige zou de echte, ootmoedige humor soms inderdaad levensgevaarlijk kunnen zijn. - En de duivelen kennen wel sarcasme en spotternij, maar geen onbevangen humor. Had Lucifer vóór zijn val slechts één oogenblik om zichzelf kunnen lachen, hij zou misschien van eeuwige wanhoop en razernij bevrijd gebleven zijn.
Naast de meer objectieve voorwaarden: het besef van beperktheden en mysteries in en buiten den mensch, zonder welke diens gevoel voor humor niet kan bestaan, kan men nog enkele meer subjectieve aanduiden. Vooreerst een zekere vlugheid van inzicht, welke in staat is het begrijpelijk-onbegrijpelijke verband in één geestesbeweging te doorzien - waarop dan de reactie van het lachen of de glimlach volgt. Daarom ook verschijnt humor des te trager, naarmate zij uit primitiever bodem moet opgroeien: getuige de raad van een bekend spreker om voor een talrijk pubHek na het debiteeren van een geestigheid even te willen wachten, teneinde tijd te laten om de pointe te doorzien. Verstandelijke vlugheid verklaart wellicht ook het bijzondere gehalte van den Franschen esprit tegenover de ruwere, minder ingewikkelde structuur in humor van anderen volksaard. Zij maakt tevens begrijpelijker waarom een zekere barbaarschheid van geest maar weinig humor verdraagt. Zoo valt in menig geschrift door vrijdenkers van het Dageraad-type op de verbeten-ernstige toon, waarin dit werd opgesteld. En daarom ook mist men bij andere vormen van verstandelijke of - daarmee samenhangende - moreele simplistiek al te zeer den echten humor. Onze eigen landsaard, zooals die zich soms onder Calvinistische invloeden en op puriteinsche wijze ontwikkelde, levert daarvan een duidelijk bewijs.
| |
| |
Een tweede subjectieve voorwaarde voor het opbloeien van echten humor uit den bodem van het zieleleven vormt de zuiverheid van geweten. Een misdadiger kent wel sarcasme en verbeten spot, maar deze dienen er slechts toe om eigen innerlijke onvoldaanheid te maskeeren, of een compensatie te scheppen voor verminderd aanzien tegenover de buitenwereld. Echten humor echter vindt men alleen, waar de zielekrachten zich spontaan en conflictloos kunnen ontspannen tot bevrijdenden lach. Daarom ook is het onbevangen lachen een voorrecht van kinderen en zuivere zielen. Dit geldt des te meer, omdat dezen tevens beter dan anderen in staat zijn om het geheimnisvolle des levens te waardeeren, niet worstelend met een half-begrepen ‘probleem’, maar het mysterie smakend met iets van de vredige schouwing, waarin hun engelen Gods aanschijn zien. En daarom ook mag men zeggen dat de ware humor na den dood niet behoeft te sterven, maar het beste en schoonste daarvan, zooals al het schoonste en beste uit dit leven, zal blijven voortbestaan als een loflied voor den Schepper, Die den mensch deze gaven schonk.
Intusschen echter gaan wij door dit vaak al te menschelijke leven, waarin de humor steeds tevens een getuigenis van eigen falen inhoudt. Maar toch eveneens een geschenk blijkt te zijn der Goedheid, die ons niet alles ontnam wat deze aarde kan maken tot een tehuis, dat met vreugde mag worden bewoond. Wij doen daarom goed door een lach te brengen aan hen, die door het ontbreken van een of meerdere der vermelde voorwaarden deze kostelijke gave niet wisten te vinden. Gelukkig ontmoetten wij nog nooit den man, die door falen op al deze punten volkomen humorloos geworden is; het zou zooiets als de kruising tusschen een Ueber-Nazi en een volleerden Bolsjewiek moeten zijn. Wel echter blijft in onze dankbare herinnering voortleven de figuur van een priester, die merkwaardig genoeg behalve een der geestigste ook een der heiligste menschen van ons
| |
| |
land mocht heeten. Het leven van Dr. Ariëns kan inderdaad leeren, op welke wijze die Christelijke synthese van gaven naar verstand en gemoed vermag te worden gevonden, waarin aan fijnen humor ook een plaats wordt ingeruimd.
Het is mogelijk dat vele lezers met de hier ontwikkelde humoristische wijsbegeerte niet in alle opzichten instemmen. Wanneer deze slechts bereikt, dat een wijsgeer van professie er eens om glimlacht, of een geboren humorist er een oogenblik van stille bezinning door beleeft - mijn moeite zal zich ruimschoots beloond weten.
(Thomas Nix)
|
|