De Gemeenschap. Jaargang 15(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Bert Peleman Relaas van den wildstrooper 'k Heb lijk een oud konijn weer zes maand in 't kachot gezeten. Uit goor vervelen heb ik er mijn kneukels hallef opgewreten en in den celvloer kapt'ik lijk een paard geduchte gaten. Sinds gistren hebben de cipiers me lijk een hond weer los gelaten. Nooit echter sinds ik stroopte greep de duisternis zoo naar de keel als dézen nacht toen 'k weer te stroopen ging, doch scheel van angst mijn adem met een ijskoud mes, werd afgesneden, toen 'k naast een doornstruik op een kikker of een slak ben uitgegleden. Vóór mij zette ik den lichtbak uit en zag verblind reeds de konijnen komen die duiz'lig d'ooren strekten in de gouden ringen om de beukenboomen. Ik lag te lonken naar het licht, mijn adem hittig op mijn groene handen. Ik voelde huiv'rend hoe de mieren in mijn hals en op mijn polsen brandden, doch 'k lag genageld aan den grond want roeren kent een strooper niet. Ik zag fazanten en verwaande waterkiekens slapen in het riet van zwarte wateren waarover blauwe korenvlinders vlogen. Ik zag hoe ook patrijzen door de gouden lichtbak werden aangezogen toen 'k plots mijn netten wierp en recht sprong om mijn prooi te grijpen. Doch koud ketste de lichtbak uit en voeld' ik als mijn stroot toe nijpen. Ik stuikte met mijn kop op d'aard waar 'k kleppertandend lag te beven. Ik voeld' hoe als gestolde bloed tot in mijn ooren kwam gedreven. [pagina 94] [p. 94] Het woud was zwart doch vreemd ging er een blauwig licht aan 't trillen. Lijk op een oud stuk leer verbeet ik op mijn tong mijn duizelige gillen; doch als een pad ben ik op hand en voeten siddrend voort gekropen. Ik voelde hoe mijn zweet als pekelzout langsheen mijn oksels kwam gedropen, maar driest richtt' ik mijn schreden in de zwartheid naar het heim- lijk licht. Doch met gescherpten angel vloog mij plots een hommel recht in 't aangezicht en stak mij dat ik duizelig van pijn kajietend in het ronde stond te stampen. Dan werd het heet in mij en zag ik badend in mijn zweet mijn kleeren dampen. Doch krampen joegen me vooruit tot ik tot aan mijn knieën zonk in 't water. Van op een notelaar sprong zeven meter verder op een wilg een witte kater ... ... Geen vin heb ik toen nog verroerd en tot mijn billen in de modder bleef ik staan tot ik den Hellewagen voor de Morgenster zag ondergaan. Eerst dan gelukt' het mij me huivrend uit de modder los te wringen en hoord', ik spottend met mijn angst, een schamp're koekoek zingen ... Ofschoon ik huiswaarts hold' en bevend in mijn bedde ben gekropen zou ik niet durven zweren dezen nacht opnieuw niet te gaan stroopen. Vorige Volgende