zegt het ons en ook heidensche wijsgeeren en dichters streefden ernaar, de pijnlijke tweespalt van het menschelijke wezen tot hoogere rust te brengen, omdat zij voelden, niet te kunnen leven zonder die orde der verhoudingen, waarbij de geest heerscht over het lichaam, zonder het lichaam te onderdrukken en vernietigen. Wat is de vrede van Kerstmis anders dan de verzoening dezer inwendige tegenstellingen?
God zelf geeft als het ware het voorbeeld. Hij brengt de uitersten tot elkander. Wat onvereenigbaar leek als nacht en dag, als hemel en aarde, als maagdelijkheid en moederschap, als Godheid en menschheid, brengt Hij door het Wonder van den Kerstnacht bij elkaar en hij verbindt onafscheidelijk deze uitersten in de harmonie van zijn scheppende Almacht, die de rijkste afwisseling van tegenstrijdige dingen in het leven riep, doch ze ordende tot een gaaf en onverstoorbaar geheel. Wanneer de profeet de komst van Christus voorspelt, wijst hij op die verzoening der tegenstellingen door een pakkende beeldspraak te gebruiken. Hij zegt: ‘dán zal de wolf samenwonen met het lam en de leeuw zal door het kind met de hand geleid worden’.
En nóg verder gaat deze geheimzinnige verzoening. In ieder boek zou het onzin zijn, wanneer er te lezen stond: ‘Verlamden gaan, blinden zien, dooven hooren’, maar in het Evangelie is deze verzoening der tegenstellingen tot werkelijkheid geworden, en daar is het niet alleen geen onzin, doch de zin zelf van het verhaal.
Denken wij na over dit geheimzinnige werk Gods, dan krijgt het Kerstfeest voor ons persoonlijk leven een bijzondere beteekenis. Het wordt dan rijker en schooner nog dan wij het reeds kenden. Eerst dan wordt het waarlijk een ‘vrede’-feest, zooals de zingende engelen aankondigden, dat het zijn zou voor de menschen van goeden wil.
Wat beteekent het ‘een mensch van goeden wil’ te zijn?