beteekent een stilstand van het kloppend hart van ons geestelijk bestaan. Elk geheim immers verwijst naar een onbekende wereld, die buiten het bereik van den mensch gelegen, tot hem komt in de openbaring van haar schoonheid en rijkdom, haar orde en harmonie, haar wet en norm. Zoo wordt al het aanschouwbare tot een representant, een vertegenwoordiging van het ware en werkelijke, tot een zinbeeld van het onkenbare.
‘Dat is de ware symboliek, waar het bijzondere het algemeene vertegenwoordigt, niet als droom en schaduw, maar als levende-oogenblikkelijke openbaring van het ondoorgrondelijke’. Wat Goethe in deze woorden uitdrukt is het getuigenis van een vertrouwen in het verschijnende en in de edele beperktheid van het menschelijk verstand.
De moderne mensch stelt alleen vertrouwen in zakelijke kennis, in techniek, experiment, uitvinding, in alles wat door het verstand en door de hand beheerschbaar is, in het succes. Het succes is het hoogste goed geworden op elk terrein van het leven voor volwassenen en jeugd en hierin juist openbaart zich de kleinheid der burgerlijkheid, der zelfgenoegzaamheid en het verborgen minderwaardigheidsbewustzijn. Immers de jacht naar het succes, zijn waardeering als maatstaf der persoonlijkheid, der dingen en gebeurtenissen is onvereenigbaar met den zedelijken moed, die deemoed heet, waardoor de mensch, zich zelf vergetend en verliezend in de liefdevolle bewondering en belangelooze aanschouwing, de grootheid en schoonheid der schepping ontmoet in de zwijgende majesteit van hare geheimen.
De erkenning van de principieele beperktheid van het verstand, van heit ‘clair-obscur intellectuel’ moet wederom het ethos van de wetenschap worden en het zwaartepunt van de opvoeding. In plaats van een onverschilligheid voor het onbekende, moet dit juist bemind worden in de stilte der aanschouwing. De taak der wetenschap is het niet alleen de kennis der details te vermeerderen,