Hagel
Zonderling tweemanschap!
In zijn lijfblad (Aristo, Sept. 1938) wijdt Wouter Lutkie pr. een beschouwing aan het uitgaafje van Martien Beversluis: ‘De cracht van 't landt bestaedt’. In dithyrambischen bombast vertelt de recensent in zijn beschouwing, die hij den zonderlingen titel gaf: Het hart keert weer - van de ontroeringen, door het boekske bij hem gewekt.
Wij laten gaarne aan hem lief, wat hij voor lief meent te moeten nemen. Wat de recensent uit het boekje citeert, wekte bij ons den lust niet, om het in bezit te krijgen; nog daargelaten dat de wijze van aanbeveling den meest nieuwsgierigen mensch van zijn belangstelling zou genezen.
Maar 't aardigst van al is het slot, de apotheose van Lutkie's stukje: ...‘Vivat Oranje, vivat Martien. Ja, Martien Beversluis. Het hart keert weer, zwerver doolaard. Het hart trekt naar vader terug, naar moeder, naar huis. Ik heb je gevolgd, arme verbijsterde jongen, hoe ver gij ook weg waart. Ik heb je hooren vloeken op het Heilige. Nu vind ik je terug, naast mij opnieuw ...’ (volgt dan nog een lyrisme, dat wij geheel voor rekening van den recensent moeten laten).
Sedert Beversluis zijn laatste zwenking volbracht, is van meer dan één zijde getracht, propaganda met zijn werk en naam te maken, voor doelen, die hem ver lagen en bleven liggen. Wouter Lutkie pr. probeert het ook nog maar eens. En Beversluis mag wel om permanente bescherming tegen zijn uiteenloopende beschermers bidden!
A.J.D.
(Lambert Simon)