theaters’ en uit Joh. Mueller's ‘Das Jesuitendrama in den Laendern deullscher Zunge’. Wel is Nederland, gelijk op vele andere gebieden, ook wat het tooneel betreft hoofdzakelijk een transitoland. Als Louis Riccoboni in ‘Réflexions historiques et critiques sur les différent? Théatres de l'Europe’ in 1740 schrijft: ‘Les Tragédies et les Comédies Allemandes qui dans le commencement n'étaient qu'une imitation du Théatre Hollandais, ont conservé jusqu'à nos jours les atrocités de leurs modèles’, dan bedoelt hij met deze voorbeelden zeer zeker niet de drama's van Vondel, maar die van Jan Vos en zijn navolgers, die reeds tijdens zijn leven Vondel op het nationale tooneel van zijn plaats verdrongen hadden. En als hij over de Duitsche tragedies en comedies, ‘écrites dans le premier gout des Hollandais’ en ‘une grande quantité de traductions’ schriift, dan geeft hij precies de reden aan, waarom de korte bloei van het nationaal-Nederlandsche drama geen betere vruchten heeft gedragen, en waarom het Nederlandsche tooneelspel tot op onze dagen niet uitgekomen is boven de toestand van het comediantentheater, waar het reeds tegen het einde van de 17e eeuw in verzeild is geraakt.
Ook de schrandere tooneelhervormer Martin Corver, ondanks zijn beperkte positie van Nederlandsch acteur een man van Europeesche ontwikkeling en geesteshouding, erkende, dat de Nederlandsche comedianten voortreffelijk tooneel konden spelen, maar dat het Nederlandsche tooneel pas weer een geestelijke factor in het leven der natie kon worden; als de dichters het te hulp kwamen. Op zijn levensavond moest hij inzien, dat zijn hoop niet in vervulling was gegaan. Het Nederlandsche tooneel bleef ook de volgende eeuw, leenige bescheiden pogingen buiten beschouwing gelaten, een comediantentooneel, dat zijn stukken hoofdzakelijk uit het buitenland betrok. En daar zijn rol als bemiddelaar van Europeesche drama's tusschen de volkeren uitgespeeld was, zonk het tot het onbelangrijke peil, waar men tegenwoordig algemeen over hoort klagen, zonder dat er stappen gedaan worden, die naar een betere toekomst kunnen leiden.
De blijvende verdienste van H. Junkers is, dat hij bewezen heeft, hoe belarijgrijk, in tegenstelling tot de tot nu toe geldende, zuiver literair georienteerde opvatting, de Nederlandsche bemiddeling was van Spaansche en Fransche drama's voor Duitschland en de andere Noordelijke landen - met uitzondering van Engeland. Steunend op de nieuwste onderzoekingen van Kossmann heeft hij de zwerftochten der Nederlandsche comedianten in Duitschland nagespeurd. En met behulp der affiches heeft hij getracht hun speelplan te reconstrueeren en de veelvuldig onder veranderde titels gespeelde stukken te identificeeren, om tenslotte de invloed der Hollandsch-