De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] Louis de Bourbon Het leege huis Als ik terugkwam, was het venster dicht en de gordijnen toe, de deur op slot, 'k bleef zitten wachten voor het tuinhek, tot ik wakker werd in 't grauwe morgenlicht. Dan liep ik door den tuin, in het priëel rustte ik een ochtend lang en ging weer heen, vol van herinnering, de mensch heeft weinig, maar hij droomt zoo veel. Het was misschien, omdat mijn moeder stierf in zulk een huis, dat ik het steeds opzocht, of om een doel te hebben voor mijn tocht, dat 'k niet voor niets over de wegen zwierf. Maar op een keer, toen ik na jaren kwam, teleurgesteld en eindeloos vermoeid - de tropenzon had mij de huid verschroeid en brandde voort als een vergifte vlam - was het hek open en de deur stond aan, de boomen bloeiden en het gras zag groen, ik stond en keek en wist niet wat te doen, toen zei een stem, dat ik moest binnengaan. Daar was een vrouw, die in de kamer zat, terwijl een meisje in een looprek stond en op het vloerkleed lag een speelgoedhond onder een dek, of hij had kou gevat. [pagina 348] [p. 348] Toen voelde ik d'armen van de jonge vrouw, haar hand, die langs mijn somber voorhoofd streek, het kindje lachte, helder als een beek; en ik wist, dat 'k nooit meer, nooit meer zwerven zou. (André van der Burght) Vorige Volgende