De Gemeenschap. Jaargang 14
(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
DE GEMEENSCHAP MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN, MARNIX GIJSEN, A.J.D. VAN OOSTEN EN JAN VERCAMMEN | |
Antoon Coolen
| |
[pagina 338]
| |
stort deerlijke tranen. Zóó hoog wordt het verhaal, het epos gesteld, dat aan het eind van het achtste boek der Odyssee er sprake van is, hoe de goden de tragedie der menschen blijven voltrekken, opdat voor het komend geslacht er een doel van gezang zij. Zoo men u, Vlamingen, het verwijt zou maken, dat gij al te veel en al te grootsch uwen Conscience, die overigens ook de onze is, gehuldigd hebt bij zijn leven en huldigt na zijn dood, zoudt gij ter verontschuldiging en ter rechtvaardiging van uw ijver u kunnen beroepen op Homeros, een voorbeeld, dat indrukwekkend en onaantastbaar is omdat het klassiek is. Den naam Homeros zegt men niet dan met een eerbiedigen klank in zijn stem, voor dezen blinden reus onder de dichters der wereld buigen wij het hoofd. Hoe zouden de knapsten onder ons zich stellen boven hem, en uit geringschatting nagelaten willen zien, wat hij eerbiedig wenschte te doen? Maar, zooals ons uitdrukkelijk voorgehouden wordt, wij overschatten Conscience, wiens psychologie te kinderlijk simplistisch was, die een zoo slechte taal schreef en die sentimentaliteit liet gelden voor gevoel. Zeker, dit is voor de letterkundige kritiek gemakkelijk te ontdekken. De letterkundige critiek is, alhoewel dan voor een moeilijker taak geplaatst, overigens ook in staat tot zulk een analyse van Demodokos' zangen, dat zij uitkomsten verkrijgt, die te geringschatten zijn. De hoorders van Demodokos echter kenden deze bekommernis niet. Zij luisterden slechts. En de veellistige en roemrijke Odysseus weende. Het volk van Conscience heeft evenmin deze bekommernis gekend. Het heeft, toen het eenmaal zijn stem had opgevangen, naar hem geluisterd, en, Goddank voor dat volk, het heeft kunnen weenen, om wat hij uit de geschiedenis en uit de ziel zelf van dat volk verhaalde. De Gulden Sporenslag, waarin de kleinere Vlaamsche macht de geweldige Fransche overmacht overwon, omdat de zaak van Vlaanderen een heilige | |
[pagina 339]
| |
zaak was, omdat de Vlamingen dapper waren, omdat de Leeuw van Vlaanderen meevocht, heeft zich in de historische werkelijkheid anders toegedragen dan Conscience hem beschrijft. Wij laten de geschiedkundigen de eer dit te kunnen aantoonen, zonder dat wij te kort doen aan onzen eerbied voor het feit, dat Conscience zijn bronnen nauwgezet vermeldt en historische verantwoording zoekt voor zijn fantastische, spannende en in elk geval knappe beschrijving van den slag. Niets let ons, om het epos primair te stellen. De slag op den Groeninger kouter is gestreden, opdat ook voor het toekomstige geslacht van Vlaanderen er een doel van gezang zou zijn. Had het Vlaamsche volk de overwinning in den Gulden Sporenslag noodig voor de bevrijding van het kwellende, opdringende Fransche imperialisme, dat het op de Vlaamsche welvaart had gemunt, het Vlaamsche volk van het begin der vorige eeuw had het epos van dien slag méér noodig voor een nieuwe bevrijding, voor een bevrijding uit zijn slaap, uit zijn nationale onverschilligheid, uit het wanhopige en ontmoedigende verval van zijn volksbewustzijn. Conscience is niet de historicus van den Gulden Sporenslag, maar, opdat deze tot een doel van gezang zou zijn, bracht hij de verborgen kronieken tot leven en werd er de epische verhaler van. De Gulden Sporenslag, in het relaas zooals De Leeuw van Vlaanderen het geeft, is het hooge zinnebeeld geworden van den Vlaamschen strijd tegen de voortdurend opdringende verfransching, van den strijd voor een vrij Vlaanderen. Deze strijd zal gewonnen worden, omdat de zaak van Vlaanderen een heilige zaak is, de overwinning zal nabijer komen naarmate de Vlamingen in het hervonden volksbewustzijn dapper zijn, zij zal te zekerder zijn, zoo, net als op de Groeningsche velden bij Kortrijk, de Vlaamsche Leeuw meevecht. Hendrik Conscience was overgevoelig, maar niet zonder een verwarmende hartelijkheid. Hij was een slecht | |
[pagina 340]
| |
psycholoog, maar hij verstond het symbool der geschiedenis van Vlaanderen en de ziel van het Vlaamsche volk. Hij schreef slecht proza, maar hij had geen voorbeeld tenzij in de stijlmode zijner dagen, waarvan hij de onhebbelijkheden beter vermeed dan zijn tijdgenooten dit deden. In zijn land was hij een begin. Hij was het begin eener nieuwe Vlaamsche litteratuur. Men aarzelt, nu het honderd keer van hem gezegd is, van hem te verzekeren, dat hij het Vlaamsche volk leerde lezen. Men sta mij de herhaling van dit getuigenis toe, omdat het voor mij onverbrekelijk verbonden is aan mijn eerste kennismaking met hem. Als Brabantsche dorpsjongen, mij er overigens niet eens rekenschap van gevend dat gedrukte boeken tevoren geschreven werden, kreeg ik de zijne in handen: Glodwich en Clothildis, Het IJzeren Graf, Het Geluk van rijk te zijn, Rikketikketak, De arme Edelman, Baas Ganzendonk en De Loteling. Het waren de in de tachtiger jaren uitgegeven bandjes van Sijthoff in Leiden. Hendrik Conscience, stond er in een verguld vignet op ieder van die bandjes. Die op deze wijze vermelde naam kreeg voor mij den zin van een kernspreuk. De zooveel oudere vriend, uit wiens bibliotheek ik deze boeken te lezen kreeg, bracht mij in zijn werkkamer voor de groote, ingelijste, bij Lemercier in Parijs gedrukte litho van Conscience's busteportret, dat hem vertoont met den halfontblooten hals, de lange lokken, den witten baard, het prophetische profiel. Dat is Conscience, zei mijn vriend, en hij voegde er aan toe: Dat is de man, die zijn volk heeft leeren lezen. Tegenwoordig, nu de jeugd haar eigen wetenschappelijke tijdschriften heeft, waarin zij bij tijd en wijle zelf publiceert, is het misschien moeilijk te gelooven in de diepte van dien indruk, dien deze mededeeling maakte. Er waren dus nog andere helden dan vermaarde vorsten en befaamde veldheeren. Er was ook een heldendom, dat hierin bestond, dat men zijn volk leerde lezen door er boeken voor te schrijven. Zulk een held was Conscience | |
[pagina 341]
| |
en geen leek mij grooter te kunnen zijn en begeerenswaardiger als voorbeeld. Want de jeugd kent dien leeftijd, dat zij haar helden wil navolgen, die droom, die haar als een koorts vervult. Alleen zou er moeilijk nog een volk te vinden zijn, dat niet kon lezen. Want toen las het volk. Het volk van de Brabantsche, de Limburgsche en Belgische Kempen las. Het had het moeizaam en traag geleerd, maar nu las het, en het las hem, Conscience. Het las hem tot in de stilte der hoeven en tot in de avondrust der schaars verlichte hut op de Kempische hei. Dit getuigenis herhalend, dat van Conscience gegeven is, n.l. dat hij zijn volk leerde lezen, haal ik de herinnering op aan iets, wat voor mij van groote beteekenis is geweest. Bovendien bleef ik Conscience trouw. Hetzelfde portret, waarvoor ik als kind geplaatst stond, hangt nu in mijn werkkamer. En hoewel ik weet, dat hij, zuiverder schrijvend dan de Nederlandsche romantici van zijn tijd, niettemin met critische uitspraken te kleineeren is tusschen Hugo, Dumas en Dickens, heb ik mijn eerbied behouden voor hem, die groot en grootsch in Vlaanderen de aanvang is geweest van het breede, landelijke verhaal en eigenlijk van de heele prozalitteratuur der laatste eeuw. Met erkentelijkheid sta ik hier en met een vreugde, die door de omstandigheden nog wordt verdiept. Immers we zijn hier in de stad zelf waar de jeugd van Conscience ligt, dat sterke Antwerpen, waarover een briezige zeewind waait, dat groote ruimten heeft, oude pleinen, dien voorname praal der ranke gevels zijner gildehuizen, dat hooge torens heeft en kaden met schepen, die namen dragen welke naar verre havens het verlangen oproepen in het hart, maar dat ook zijn Sint Andriesbuurt heeft, de smalle stegen met schemerdonkere geveltjes, waarin bleek en klam het licht klaart van een muurlantaarn en onze lieve vrouw in kleine, grijze nissen staat. Dit is het Antwerpen, waar hij droomde, de volksjongen Conscience, het hoofd vol van die wonderlijke | |
[pagina 342]
| |
verhalen, die zijn vader hem vertelde, de ziel tot vreugde en droefheid bewogen door de dwaze kluchten en de vreeselijke drama's van het marionettenspel in die kleine, onvergelijkelijk romantische holen van den poesjenellenkelder. Hier ook, neergehurkt voor den keldermond tusschen de knapen van zijn leeftijd, was hij de verteller en leerde hij de volksjongens luisteren, zooals hij later heel een volk zou leeren luisteren naar zijn warme en gevoelige stem. Geen tijdvak in het leven van een mensch neemt onmiddellijker en met meer overgave op, dan de ontvankelijkheid van de zeer prille jeugd. De indrukken vloeien naar binnen. Zij zijn diep en beslissend, zij kneden en geven vorm. Hier is Conscience's verbeelding in gang gezet en op drift gekomen. Hier is zijn hart vol gestroomd van een liefde, die immer doortrillen zal in alles wat hij schrijft, die in den toon zelf zit waarmee hij de Vlaamsche geschiedenis oproept, het Vlaamsche landschap, de Kempen en hun bewoners. Door zijn vader als knaap meegenomen naar het huisje buiten de wallen der stad, heeft hij de stemmingen leeren verstaan der natuur en hun spraak in het menschelijke hart. Later zal hij naar die stemmingen, naar de stemmen der natuur immer heimwee hebben, en een teederen troost voor dat heimwee vindt hij in het Kempische landschap, dat landschap, waarvan hij de stilte en de ingetogenheid geheel vereenzelvigde met de menschen die er woonden. Zoo staan wij hier in de eerste droomen van Conscience zelf, in de atmosfeer die hem doordrenkt heeft, die de eerste groote en beslissende onrusten heeft wakker geroepen in het hart van het romantische kind dat hij was, en dat hij eigenlijk altijd is gebleven. Bovendien staan wij hier in de stad, waar een merkwaardig huis behouden bleef, het huis, waarin Conscience het boek heeft geschreven, waarvan wij thans het eeuwfeest vieren. De Leeuw van Vlaanderen is niet Conscience's beste boek. Toen de schrijver het voltooide was hij vijf of | |
[pagina 343]
| |
zes en twintig jaar oud, en in een leven als het zijne - hij werd een zeventiger, die het eene boek na het andere de wereld in bleef zenden - schrijft men gelukkig op dien jeugdigen leeftijd niet zijn beste boek. Hoezeer De Leeuw van Vlaanderen goed is van samenstelling en een levendig stuk proza als dat van het verhaal van den Gulden Sporenslag bewondering verdient, het valt in een letterkundige beschouwing, die Conscience's verdiensten afweegt, gemakkelijk aan te toonen, dat sommige zijner vertelsels zooals Rikketikketak, De Loteling en Baas Ganzendonk beter en zuiverder zijn. De gebreken van zijn deugden, het overgevoel, waartegen hij zijn goedheid niet beschermt, de ongebreideldheid waarvoor hij zijn verbeelding niet behoedt, het pathos van zijn statigen toon, de neiging tot verteedering der werkelijkheid, waartoe zijn liefde en zijn dichterlijkheid hem meesleepen, de simplificeering van de menschelijke ziel en het menschelijke noodlot, waartoe zijn eenvoud hem verleidt, zij dringen in den Leeuw van Vlaanderen zich op. Ook in zijn Kempische verhalen doet hij de werkelijkheid een geweld aan, dat moeilijk is te verdragen, maar zijn dichterlijkheid stemt rustiger samen met althans het landschap en dat waas van liefelijkheid, dat daarover ligt uitgespreid. Met echter wellicht zijn historischen roman De Boerenkrijg is De Leeuw van Vlaanderen wel een zeer geëigend boek voor een festijn, dat de nagedachtenis huldigt van Conscience als schrijver van zijn volk. Hij met al zijn gebreken, waarvan zeer hinderlijke te herleiden zijn tot zijn tijd, gaf den stoot tot wat in latere meesters de roem van het Vlaamsche proza is geworden, het gewestelijke aardkrachtige, hemelruime en windfrissche boerenverhaal, dat van het zuiden uit geheel de regionale letterkunde van het noorden beïnvloed heeft, maar daar stellig niet door is overtroffen. De geschiedkundige romans van den jongen Consciense waren daartoe een eerste wekroep. Zij brachten het volk de openbaring der grootheid van | |
[pagina 344]
| |
zijn historisch lotgeval en van zijn geschiedkundige bestemming. Het volk had waarlijk alle besef daarvan verloren, omdat het niet las. Het had niet te lezen en, bovendien, het kon niet lezen. Die historische romans van Conscience vonden, geremd door het volksanalphabetisme, traag en moeilijk hun weg naar de harten van een nieuw geslacht. Het waren die harten, die ze deden gloeien en sneller kloppen voor wat edel en groot en schoon en heldhaftig in de geschiedenis der voorvaderen was geweest. Zij legden den vruchtbaren bodem voor een vernieuwd volksbewustzijn. Dit Vlaamsche bewustzijn ontwaakte in het besef, dat het Kempische volk, dat eenmaal zoo weergaloos dapper streed in den heldhaftigen opstand der boeren, een sterk en schoon volk was, en dat Vlaanderen, waarvoor de kerelen streden, een groot en diep bemind Vlaanderen was. Het is niet juist, dat er twee Consciences zouden zijn, die van de historische romans, waarin het kerelenbloed van de bladzijden druipt, en die van de romantisch-realistische verhalen, waarin de vrede ademt van een zacht gemoed. De laatste Conscience is geheel het wezen van den eerste. Het is dezelfde Conscience, die uit dezelfde liefde schreef: de Vlaamsche grond en de Vlaamsche mensch, twee exponenten van de Vlaamsche gewestelijke litteratuur maar evenzeer ook van De Boerenkrijg, van De Leeuw van Vlaanderen, de Kerels van Vlaanderen, Jacob van Artevelde, boeken van een thesis en een strijd, waarin het hartstochtelijk te doen is om precies hetzelfde: den Vlaamschen grond en het Vlaamsche volk. Geen verhalend schrijver heeft zoo'n invloed gehad op zijn volk als de zachte reus die Conscience was. Hij was de verhaler, de Demodokos, die zijn hoorders den adem benam, hen deed weenen en in vervoering bracht. Emanuel de Bom vertelt, hoe hij na de lectuur van De Leeuw van Vlaanderen zijn mouwen opstroopte, links Jan Breydel op den arm schilderde en rechts Pieter de Coninck, om dan tegen de Lelieaarts op te trekken. Het is een | |
[pagina 345]
| |
gevoel, dat wij allen als het onze herkennen. Na De Leeuw van Vlaanderen moest men iets doen, iets neerslaan en iets oprichten. Zoo reageert, met de jeugd, de ziel van het volk. Het is deze gevoelsuitstorting geweest, die het aanzijn heeft gegeven aan het Groeningermonument te Kortrijk en aan de standbeelden van Breydel en de Coninck te Brugge. Dat het volk deze standbeelden oprichtte bewees, hoe het zijn verleden, waarvan het was vervreemd, had hervonden, en hoe het zijn heden en zijn toekomst begreep. Want de slechte psycholoog, die Conscience was, had in Robrecht van Bethune, in Breydel en de Coninck figuren geschapen, die uitgroeiden tot symbolische gestalten van het Vlaamsche volk en zijn zaak. Een zuiverder en sterker verbondenheid tusschen het volk en zijn verteller is nauwelijks denkbaar en het is een reine en roerende toon, waarin zij zich uitsprak, toen bij zijn honderdste boek Conscience de Vlamingen verzekerde, dat hun hart en het zijne altijd samen hadden geklopt. Is van de verbondenheid tusschen schrijver en volk Conscience een ontroerend voorbeeld, hij is bovendien een der indrukwekkende zinnebeelden der ziels- en taaleenheid van de Brabanters bezuiden en die ten noorden van de Nederlandsch-Belgische staatsgrens. Iedere rustige aanhef van zijn Kempische verhalen roept een landschap op, dat beiden als het hunne herkennen, beider hart klopt samen met zijn Kempische menschen. Ook hier geldt geen onderscheid tusschen den Conscience van de historische romans en dien van de gewestelijke verhalen. Breydel en de Coninck vervulden ook den Brabanter benoorden de staatsgrens met een meesleependen geestdrift voor het Vlaamsche heldendom en voor het heilige gelijk der zaak waarvan het 't symbool is, namelijk een vrij en groot Vlaanderen. In den strijd daarvoor zijn betrokken de diepste waarden, die Noord en Zuid gemeen hebben: de eendere taal, het eendere idioom, de eendere cultuur, de eendere volksziel, waarden die, onafhankelijk van | |
[pagina 346]
| |
wisselingen in de historische staatkundige lotsverbondenheid, de zuidelijke Nederlanden maken tot een eenheid, dieper geworteld en standvastiger dan de staatkundige, namelijk de gemeenschap der kinderen eener volkseenheid. Het is in deze eenheid, dat bij de viering van het eeuwfeest van Conscience's Leeuw van Vlaanderen Noord en Zuid elkander ontmoeten. (Lambert Simon)
|
|