De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] A.J.D. van Oosten Klein carnaval I Begin Hier wint weer nieuwe vreugd, nieuwe tragiek dooreen wie met een vrouw-alleen vlucht het vertier der deugd, dat door de straten slaat - winderig en wintersch guur - zinnendrift zonder vuur op elks maskergelaat, - wie met een ranke vrouw vliedt van dit karig feest ... waar men niet eens geneest van 't voortkankerend berouw achter het laatste uur, als voerde elk roekeloos spel ons regelrecht ter hel! Wij vierden 't avontuur bij een glas brandewijn in een doorsmookte kroeg, waar men niet nader vroeg naar ons vreemd samenzijn. [pagina 136] [p. 136] II Confrontatie Daar was geen doelbewust ontkennen tusschen ons der dingen waarop soms plotseling 't vertrouwen rust van wie zich, zeer bedacht, snel hebben vergewist op welk gebied de twist, op welk min's toovermacht met breuk of vaster band elks evenwicht bedreigt; minder door wat men zwijgt dan doet uit onverstand ... En op dit dwaas accoord van eenheid zonder dwang, heerschte dien avond lang ons woord en wederwoord over het luchtig spel dat kinderen behaagt en spotternij verdraagt ... wie 't kent, verstaat dit wel. [pagina 137] [p. 137] III Dans Onder muziek en licht bleef duister ons gezicht om 't angstgevoel, gelegen in 't lokkend bewegen in 't naderen tot elkaar, dit redeloos gevaar van driftiger toereiken, van hulploozer ontwijken ... tot alle schaamte en lust zonken in 't onbewust rondcirkelen als planeten in banen, die Vergeten zijn sinds het oerbegin zijn voortstiet zonder zin, elkanders componenten wier strijdige elementen door de eendere zwaartekracht speelsch zijn tot rust gebracht en in elkaar vergleden voor alle eeuwigheden. [pagina 138] [p. 138] IV Cocktail Dit nieuwgeheven glas aan onze lippen was, voor wij het haastig klonken van 't laatste licht doorblonken dat ons nog nuchter vond; aantal noch maat bestond meer in de dolle uren die deze nacht mocht duren, tot in den vollen roes de verste grenzen woest en schaamteloos overschreden zijn van dit knellend heden en ons een lichter land verscheen achter den brand van onze gretige oogen - bevrijd van waan en logen; voldoening geeft de dronk eerst, dien men maatloos schonk: wie niet van harte brasten kunnen niet waardig vasten! [pagina 139] [p. 139] V Démasqué Bij deze snelle schrik ving 't huiverend oogenblik ons hart op 't onverwacht - was het reeds dag? weer nacht? Berooider démasqué was er niet tusschen twee wier leven zoo gering aan aardsche waarden hing ... Geschonden van gelaat, ontluisterd, desolaat, stonden wij klein en naakt als van den dood geraakt in dit doorschaduwd licht, woordenloos en ontwricht van denken, nu de ziel zoo aan zichzelf ontviel dat wat door 't driftig bloed nog werd aan 't lijf vergoed ons dreef terzelfdertijd tot feller eenzaamheid ... [pagina 140] [p. 140] VI Nachtlied En na dit al: die tocht, behoedzaam en verstolen als tusschen droomsymbolen hebben wij 't huis gezocht; er was een diepe glans van licht op alle dingen, licht waarvan 't hart moest zingen wit licht van trans tot trans, een breedgespannen gloed, snoeren van licht, gehangen aan 't zenith, opgevangen in waters spiegelvloed, een sterrenzee, verstild tot zilver in onze oogen en waar we een voet bewogen opwolkend snel en wild ... Licht, licht van overal dat stilstaand en in stroomen is over ons gekomen na dit klein carnaval! Vorige Volgende