| |
| |
| |
Hagel
Neurenberg in Brabant
Men zou soms zijn oogen niet gelooven. Men gaat soms twijfelen aan zijn staat van nuchterheid, aan de zekerheid dat men zoo juist geslapen heeft en dus nog wel wakker moet zijn. Is het dan niet de eeuw der sociale verbeteringen waarin wij leven? Komt er geen algemeene verheldering in de begrippen, omtrent het Deel van 't aardsche goed dat den kapitalist toekomt en het deeltje, voor de arbeiders overgelaten? Wordt er niet geijverd voor betere levensvoorwaarden, voor ruimer onderhoud en comfortabeler huisvesting van 't groote gezin?
Men zou zijn oogen niet gelooven, indien men als lezer van 't R.K. Bouwblad het hoofdartikel in 't no. van 9 Dec. 1937 ‘op zich in laat werken’! In deze rubriek hebben wij drie maanden geleden iets ingebracht tegen de sociale voorzorgen van Romme. Maar Romme is nog een voortreffelijke Sinterklaas, vergeleken bij den bouwbladvolbloed, die met zijn vollen naam een stuk als dat hoofdartikel durft onderteekenen. Is die man katholiek? Hij durft het bestaan, ten behoeve van de arbeidersgezinnen in ons vruchtbaar Brabant, propaganda te maken voor de speelgoedwoning! Propaganda is zelfs een veel te goedig woord voor de daad, die hij met zijn slappe soep-artikel meent te moeten verrichten: hij neemt het Neurenbergsche kwaad in bescherming, hij praat het goed, hij neemt er deel aan door het voor serieus te houden, voor aanvaardbaar, inplaats van verderfelijk! Hoezeer het ons tegen de borst stuit, de knarsende regels van dit heer te moeten citeeren, er is geen andere mogelijkheid om ze aan de openbare versmading prijs te geven.
Met de ongevoeligheid, een cementman als dezen schrijver eigen, scheurt reeds de titel van zijn versteende beschouwing alle behoedzaamheid voor het leed van den arme uiteen. ‘Bij een drietal voor het platteland bestemde arbeiderswoningtypen van geringen omvang’ - heet het smalend, en de hoon ervan overschrijdt alle grenzen, waar hij in den eersten regel die erop volgt te kennen geeft: dat deze woningplannen zijn vervaardigd op het bureau der Inspectie van de Volkshuisvesting in de provincie Noord-Brabant.
Woningtypen van geringen omvang, voor Brabantsche arbeiders! Geen commentaar noodig, voorwaar! Nu kan deze dwaze opzet nog voor rekening gelaten worden van het bureau der Inspectie, dat dan echter noodig eens zelf geïnspecteerd moet worden. Onvergeeflijk echter is, dat deze bouwheer-artikelenschrijver deze Inspectie voor zijn wagentje spant, om het eens hautain op te kunnen nemen tegen de dorpsbouwkundigen. Wat beweert hij, deze bouwvorst, die liefst artikelen zou schrijven over onderwerpen als: ‘Bij massa voor het villapark bestemde rijkelui's-woningtypen van enormen omvang’, zonder blikken of blozen in het vervolg van zijn nare stukje?
‘De tegenwoordige dorpsbouwkundigen, wier voorgangers zulke sublieme dingen maakten, zijn inmiddels het spoor bijster geraakt, althans zij blijken niet in staat om aan de tegenwoordige arbei- | |
| |
derswoning, zoowel naar het in- als uitwendige, een behoorlijke gestalte te geven. Dit is overigens niet te verwonderen, wanneer men de opleiding in aanmerking neemt, welke deze lieden plegen te ontvangen en vervolgens bedenkt, voor welk een verwikkeld problems de ontwerper van arbeiderswoningen zich vandaag aan deg dag gesteld ziet. Eenerzijds toch werd het programma dier woning beduidend omvangrijker dan dat der oudtijds gebezigde typen en anderzijds wordt geëischt, dat zij althans uiterlijk nog zooveel mogelijk verwantschap daarmede vertoone.’
Rust, laat dit even nawerken, Hagelgenieters. Want nu komt het, nu gelooft men zijn oogen niet meer, waar deze Groote Meester zonder adem te scheppen vervolgt:
‘Inmiddels moet laatstbedoelde eisch worden gehandhaafd, wil ons land behoed worden voor het algeheel verloren gaan juist van die eigenaardigheden, welke het afzonderlijk karakter der verschillende streken mede helpen bepalen.’
Aha, zit daar de kneep! Wij hebben nooit goed geweten, waarom arbeiderswoningtypen altijd zoo klein, zoo gering van omvang moesten zijn, al huisden daar gewoonlijk de grootste gezinnen juist. Maar nu is het opeens zoo klaar als de dag geworden. Als deze woningen grooter waren, zouden zij het landschap bederven, of waar het de steden betreft: het schoon onzer straten. En als ze eens zoo groot zouden worden, als ze werkelijk moesten zijn, laten we zeggen: voor een gezin met acht kinderen tusschen de vier en achttien jaar - ja, dan zou natuurlijk ‘het afzonderlijk karakter der verschillende streken’ in ons goede landje totaal verloren gaan.
Klein-houden dus. De beschermer van deze verschillende streken, waaronder Brabant hem blijkbaar niets bijzonders zegt, geeft van een der aangeprezen typen van geringen omvang de inhoudsmaat. Let wel, hij doet dat op zijn bouwmeesters en niet op zijn timmermans, hij geeft den inhoud: ‘Uitwendig en vanuit de bovenzijde van den begane-grond-vloer gemeten’! Had hij ook den onderkant van dezen begane-grond-vloer mee kunnen meten dan zou hij een nog optimistischer cijfer verkregen hebben! Nu komt hij (vloeren, muren en alle betimmering bij den inhoud tellend!) tot aoo M3. Dat levert voor ons tien-persoonsgezin gemiddeld twintig kubieke meter inhoud per man, wat ongeveer gelijk staat met de garage-ruimte van den rijkaard, wiens immens paleis volgens deze opvattingen minder noodzakelijk is om door hem bewoond te worden, dan om door zijn matelooze monumentaliteit ‘het afzonderlijk karakter enz. enz. mede te helpen bepalen!’
De ruimte voor een Rolls Royce bestemd, komt onzen ijverigen streekbeschermer voldoende voor, om er elk lid van een arbeidersgezin in te doen leven, te doen eten, te doen slapen enz. enz.! Met dien verstande dat er dan nog een flink brok ruimte voor muren, deuren, vloeren enz. van afgetrokken moet worden ...
Er is echter in zijn zakelijke beschouwing één punt, dat ook voor de niet-arbeidende bevolking van belang is. Zij heeft voor 't gros natuurlijk wel veel grootere huizen, maar in de nieuwe arbeiderswoning voor onze Brabantsche menschen
| |
| |
is een vondst verwerkt, die ruimer bekendheid verdient.
‘De ligging van het privaat en van de achterdeur onmiddellijk aan den voet van de naar de beide slaapkamers der kinderen voerende trap, brengt eenige voor de hand liggende hygienische voordeden mede.’ (cursiv. van onderget.) Kijk eens aan! Meteen begrijpen wij nu, hoe het kwam dat onze volksgezondheid de laatste jaren zoo achteruitging. Onze privaten en achterdeuren lagen te ver van de slaapkamers onzer kinderen. Hier dient noodig verandering in te worden gebracht.
Dat hier gesproken wordt over de beide slaapkamers der (zeg: acht) kinderen is geen drukfout. Het R.K. Bouwblad meent met dezen medewerker den goeden kant uit te gaan, als het een beetje op beperking eener heerschende gewoonte aandringt. Toch altijd beter vier kinderen op een kamertje van de halve zoldergrootte, dan acht kinderen over het geheele zolderoppervlak slapend.
Men wrijft zich de oogen uit ...
A.J.D.
| |
Roomsche attracties voor andersdenkenden.
Gelezen in een advertentie, geplaatst in de groote Roomsche couranten:
‘Mijn geliefkoosde Heilige is ..... Bewijs dat door een kerk ter zijner of harer eer te helpen bouwen in mijn missie. Daar wordt voor gestemd. Elke gulden is één stem. De Heilige, die de meeste stemmen krijgt, aan zijner of harer eer zal de nieuwe kerk toegewijd worden.
Uw stemmen kunt u opzenden naar het Missiehuis te Roosendaal (N.B.), gironummer 14123 of aan mij persoonlijk, den Zeereerwaarden heer J. Kerkhoff, Sijzenlaan 76, Den Haag’.
Over de taalfouten willen we 't niet hebben. De regeling der Evenredige Vertegenwoordiging voor de Zegevierende Kerk, bij middel van de guldentjes der Ecclesia Militans, is een te schoone vondst, om daar niet alle aandacht voor te vragen. Wie zou deze kleine opoffering voor zijn ‘geliefkoosde’ heilige niet gaarne gelaten dragen? Echter: voor zóóveel goeden wil bij onze Roomsche menschen, mag men thans gerust den eisch wel stellen, dat de Missiehuizen als tegenprestatie eindelijk eens goede manieren (jegens hun geliefkoosde heiligen) - leeren!
Een tweede attractie voor andersdenkenden, die uit zulke gevallen altijd weer materiaal tegen het Katholicisme verzamelen, vonden wij in het Tijdschrift voor Ascese en Mystiek ‘Ons Geestelijk Leven’, uitgave van de Missionarissen van het H. Hart te Tilburg. In een bespreking van het Leekenbreviertje, door Dom N. Boer O.S.B. saamgesteld, verklaart een medewerker aan dit tijdschrift:
‘Het formaat van dit boekje is zeer handig. De band doet geen gebedenboek vermoeden, aldus kan het boekje zonder bezwaar ook buiten de kerk gebruikt worden, zooals de auteur bemerkt. Men kan er uit bidden in wachtkamer, trein of tram, zonder als biddend persoon op te vallen.’
Het is weer fraail Nu afgezien van het feit, dat ten onrechte de schuld van deze
| |
| |
ontduikerij der openbare geloofs-beleving op den auteur geworpen wordt (in het door ons ontvangen exemplaar komt althans geen letter van dit moois voor, zoodat de Benedictijnen hier tenminste vrijuit gaaan!) is ook de opmerking onjuist, dat de band ‘geen gebedenboek zou doen vermoeden’. Er zit een gewoon zwart bandje met goud-opdruk om 't boekje, zoodat het op geen enkele wijze van de gebedenboekjes afwijkt. De recensent heeft klaarblijkelijk een losse, papieren kaft met symbolische versiering, voor den band aangezien. Uit een dubbele onjuistheid wist hij aldus een ergernis-wekkende conclusie te trekken. Dat de Eerw. Rector van het Huis dit stukje onder zijn Nihil Obstat liet doorglippen is reeds bevreemdend. Mar geheel raadselachtig blijft het in dezen tijd van Katholieke Actie, dat de Vicaris-Generaal van het Bisdom Den Bosch hier het Evulgetur op gaf ....
A.J.D.
| |
‘Nee ik wil dat niet!’ over vrouwen, huwelijken, boeken en besprekers.
Er zijn volksstammen tot wier levensgewoonten het behoort de vrouwen af te tuigen, vaak, maar tenminste driemaal per dag.
Een diepzinnige Chinees, het kan ook een Pers geweest zijn - Hieronymus van Alphen weet beter dan ik waar de pruimenboomen groeien - geeft den raad ‘Hebt Uw vrouw lief als Uw ziel, schudt haar als een pruimenboom’. Een wijs boek, naar welks voorschriften vele volkeren worden geacht te leven, brengt het verbod ‘Sla nooit een vrouw, zelfs niet met een bloem’. (Bespeurt U den invloed van de vereeniging tot veredeling van volksvermaken?) Maar bij weer een anderen stam is het gebruikelijk de vrouwen af te ranselen voor het ten strijde trekken - een soort geheelonthoudersaperitief.
‘Ze poote moste afvalle’ wordt evengoed gezegd van een man, die zijn vrouw regelmatig afrost, als ‘hij most er beter de hand an houwe’ van een sul, die zich door een Kenau op zijn kop laat zitten.
Een algemeen bindende uitspraak over het geval is - nog - niet gegeven, maar ongetwijfeld zal het succesvolle instituut, genaamd Volkenbond, zich met deze kwestie gaan bezighouden en, dan hoop ik, graag voor mijn leven geborgen zijnde, lid te worden van een der subcommissies van onderzoek. Welk een fantasie kan men ontwikkelen bij het uitdenken der toe te passen sancties! Intusschen kunnen we veilig aannemen, dat in de niet al te romantische deelen der wereld (‘beschaafde deelen’ klinkt zoo aanmatigend) de echtelijke lijfstraffen - met den man als uitvoerder - niet ‘staan’. Wij - ook ik ben aangewezen in dit deel der wereld te leven - hebben geraffineerder kwellingen uitgevonden. Wij - neen, ik niet hoor, maar we spreken toch ook van ‘onzen’ Rembrandt en ‘wij’ hebben den 80-jarigen oorlog gewonnen en ‘wij’ zijn 'n rijk volk, dus wij - schrijven over de vrouw. En niet sinds vandaag of gisteren, neen, al eeuwen lang schrijven we over de vrouw en - mag ik ‘dus’ zeggen? - weten we er nog minder van dan de holenmensch, die haar hoogstens toekende - als die teekeningen tenminste geen draken voorstellen.
| |
| |
We - nou ja! - schrijven over de vrouw als baby en Shiriy Temple, als bakvisch en ‘meisje luister eens’, over de moeder als meisje en het meisje als moeder, over de vrouw als kameraad en demon, over - neen, laat ik ophouden, van de wieg tot de opoesleunstoel wordt de vrouw hinderlijk gevolgd, met loupe en zielenspiegels geobserveerd, met schaamtelooze vulpennen geanalyseerd (De bovengenoemde pruimenboom lijkt mij menschlievender).
En ofschoon ‘we’ tot het einde der dagen wel zullen opgescheept blijven met boeken over de ‘vrouw’, er moest variatie in het thema komen, het nog steeds onbegrepen probleem was nog niet ingewikkeld genoeg.
Zooals het volk van den bekenden slechten smaak, de Amerikanen, de eerlijke, éénsmakige borrel niet voldoende vond, ging combineeren en de cocktail lanceerde (zouden ze niet eens grape fruit met arsenicum probeeren!), zoo werd er ook gezocht naar een combinatie met de vrouw en, ja natuurlijk, u mag nooit meer raden, men vond de combinatie vrouw-man als schrijfobject en hiermede was het nieuwe genre geboren, ‘huwelijksboeken’.
Ze zijn zoo ongeveer gelijk aan de markt gekomen als de oorlogsboeken en de hausse in kookboeken (ik bedoel hier heelemaal geen kwazi-grappige overeenkomst te signaleeren, ik wijs enkel op een tijdsverschijnsel).
Ze kwamen en ze zijn en ze komen de huwelijksboeken, zoowel van de goddelooze communisten als de rasreine anderen, van de psychiaters als de volstrekt krankzinnigen, de weduwe en wees, den reinlever en den polygamist, den vegetariër en den gourmet, den grijsaard en den jongeling, den professor en den autodidact, den rechter en den in-de-bajeshoorenden meneer, doktoren, astrologen geestelijken, ‘Albertientje luister eens’, werkloozen, kleurenblinden, rolschaatsers en thee-onverlaten, iedereen schrijft een huwelijksboek, die zich vroeger met een lyriekje of een tooneelstuk de onsterfelijkheid trachtte te winnen.
Het huwelijksboek kan naast de schrijvers nog vele andere belanghebbenden (ik bedoel niet de gehuwden) en belangstellenden gelukkig maken door de mogelijkheden van het leveren van bij-producten.
De advertentie hoeft niet alleen gericht te zijn aan gegadigden voor den tweebond of alleen maar platonisch belangstellenden. Er zijn nu eenmaal lieden die op hun tijd hun pornografietje willen genieten en er kunnen uit zelfs het meest onschuldige huwelijksboek door den aard van het onderwerp altijd wel een paar zinnetjes gelicht worden, waarop de liefhebbers van lectuur voor ‘jongens die van een lolletje houden’ aanvliegen. Of ze bekocht zijn, m'n zorg, hun centen zijn goed!
Een heel voornaam bijproduct zijn de boekbesprekingen. Ook hier gegadigden te over.
Van het kleine provincieblaadje, dat met een roerende regelmaat van elke uitgave verkondigt ‘dit boek voorziet in een lang gevoelde behoefte’, tot en met het groote blad, dat voor elke uitgave vakkundige besprekers op stapel heeft, er wordt besproken.
Dat men voor bepaalde onderwerpen erkende vakkundigen kiest is duidelijk. Over paarden spreekt, schrijft natuurlijk een ruiter, over beursaffaires een armoedzaaier en zou men een kookboek door een ander dan een kok durven
| |
| |
laten recenseeren - met uitzondering dan van Werumeus Buning, die een kok honoris causa is.
Het huwelijk is ook voor niet-deskundigen fascineerend, ik spreek uit ervaring ‘auch ich war ein Jüngling’ en welk een wijsheid kan een vrijgezel over vrouwen in het algemeen en het huwelijk in het bijzonder kwijtraken. En waar het hier ‘slechts’ het huwelijk geldt hoeft er met deskundigheid geen rekening gehouden te worden.
Er is een blad waar men boeken over vrouwen en zoo laat bespreken door een recensent wiens geurige naam als een hoffelijke hulde, een bloem is, gereikt aan het beschreven onderwerp. Stoeten van vrouwen, besprekingen wel te verstaan, vloden uit zijn vulpen. Keizerin, actrice, schrijfster, hij heeft ze allen in zijn zak. Aangewezen was dus ook hij om een der jongste huwelijksboeken te bespreken. Het moet in zijn soort een goed boek zijn, dat ik niet van het soort houd doet niets ter zake. Wellicht zou ik het toch gelezen hebben, maar na deze bespreking ... Het wordt aangekondigd als een ‘monumentaal boek’ zeer voornaam verzorgd, een levenswerk, een geestelijk testament, vrucht van levenslange, studie, opgedragen aan mijn heilige vrouw, geschreven door een medicus, die bovendien op een voortreffelijke manier de pen weet te voeren, een boek, gedragen door sterke en gezonae beginselen, ondanks het feit, dat de schrijver getracht heeft zooveel mogelijk alle godsdienstige en zedelijke gaarden buiten directe beschouwing te laten, opdat het een boek mocht worden voor allen. De schrijver verwacht, dat zijn beschouwingen door ieder, onverschillig welke godsdienstige overtuiging hij is toegedaan, aanvaard kunnen worden. Ze beoogen toch niets anders dan de wegen aan te geven, waarlangs alle menschen meer levensgeluk zullen kunnen bereiken, zoodat ieder individueel daarbij is gebaat. ‘Niets anders’ en dat noemt men ‘niets anders’.
Lijkt het niet op de reclame voor zelfontwikkelingsinstituten, waarin ook voor ieder het goud op straat voor het oprapen ligt, terwijl meer dan de helft van de wereld armoe lijdt!) ‘De inlichtingen in dit boek zijn hoofdzakelijk voor jonge menschen’ (kinderen, militairen en grijsaards half geld!).
Gebrek aan tijdige voorlichting (dus toch ‘meisje luister eens’) is de oorzaak van de wantoestanden in de maatschappij, de stuurloosheid van de besten onder de goeden - wat zal er met het dorre hout geschieden! -
Dit alles behoort nog tot de, zij het zeer bescheiden!, zelfaanprijzing in het algemeen bij het aan de markt brengen van een product gebruikelijk.
Maar nu komt de fijnzinnige keurder ‘de schrijver heeft het benijdenswaardig talent dat hij schrijven kan’ (mijn schoenmaker heeft het benijdenswaardig talent, dat hij halve zolen en hakken kan opzetten) ‘zijn boek is litterair schoon verzorgd, soms - stel je toch voor - op het dichterlijke en lyrische af. Soms is men geneigd zich af te vragen ‘wordt dit niet al te lyrisch’. - Zet er waarschuwingsborden bij, o bespreker, ‘pas op, pas op, gevaarlijke helling, lyriek’.
Maar de bespreker stelt ons al spoedig gerust, de lyricus bijt niet, hoor. De lyriek heeft zelfs een goede zijde.
Aanwijzingen volgen voor bloemlezers uit hedendaagsche letteren, er zijn hier namelijk een paar bladzijden over de
| |
| |
heerlijkheid der vrouw, die een sieraad zouden kunnen zijn voor elke bloemlezing.
Dan belooft de bespreker ons een hoofdstuk met heiligen huiver geschreven over den avond van den eersten huwelijksdag.
(Hier is de zin voor de advertentie berekend op ‘jongens die van een lolletje houden’.) Niet dat de bespreker geen bezwaren heeft! De schrijver is wel eens te apodictisch, misschien te radicaal, men is geneigd soms een vraagteeken te zetten. (Oh! een heel licht vraagteeken slechts!), maar - geen nood, 't is altijd zijn (des schrijvers) meening, inzicht, oordeel (en niet, zooals u misschien zoudt denken dat van Tsjang Kai Shek).
En ook moet de schrijver zich hoeden voor uitspraken ex cathedra en dan laat hij - maar in de hitte van zijn betoog - weleens uitingen los, die men in dit boek liever zou gemist hebben.
(Of deze zin in de advertentie kan weet ik niet, maar nieuwsgierig ben ik!)
Ik meen te begrijpen, dat de schrijver een verwijt maakt aan sommige geestelijken - oei! oei! - in verband met adviezen omtrent P.O. (dit is geen voetbalclub, maar - enfin, dan maar in de advertentie!) en dàt kan natuurlijk niet.
Het wordt knap vervelend, ik ga eindigen. Maar niet dan nog gedwongen te zijn de wee-zoete limonade, de strooperige fondant te slikken van de slotlyriek.
De bespreker heeft eerst - zie boven - gewaarschuwd tegen de lyriek, maar hemzelf smaakt dit lauwe suikerwater toch blijkbaar zoo goed, dat hij niet kan nalaten er een geheele passage van te citeeren. In den aanvang van het boek wordt de vrouw al heilig verklaard, dit is nog niet genoeg. Aan het slot ‘slaapt zij in haar graf waar ik bloemen breng als bij een heilige. Zij slaapt in mijn kinderen ... zij slaapt in mijn handen ... in mijn herinnering, ingewikkeld in het lijnwaad van mijn liefde, bedekt met den hoofddoek van mijn smart, ...’
Hoe een man zijn vrouw wil zien, behandelen is zijn zaak. In den aanvang van dit stukje zagen wij, dat er vaak nogal hardhandig mee wordt omgesprongen. Maar dat zijn dan zeer particuliere liefhebberijen, waarmede de buitenwereld niet dient lastig gevallen, evenmin als in het andere, in dit geval, waar er particuliere heiligverklaringen plaats hebben.
Ik twijfel geenszins aan de oprechtheid dezer gevoelens, ik heb er eerbied voor, ze gaan me alleen niet aan. Er zijn meer dingen in het huwelijk die geheiligd zijn, maar welker bijzonderheden men niet aan de groote klok gaat hangen, In een vakboek over het huwelijk valt dit soort lyriek buiten het program. En is het wellicht toch nog mogelijk dit in te voegen, dan had tenminste de bespreker - hij had al meer dan genoeg details en karakteristieken gegeven - deze privé-aangelegenheden niet uit de algemeene compositie moeten rukken om ze feuilletonistisch te grabbelen te gooien.
Tja, het is moeilijk voor niet-gehuwden de juiste maat te vinden.
F.
|
|