De Gemeenschap. Jaargang 13(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 566] [p. 566] Jan Vercammen Voortaan Zal mij voortaan genoegzaam wezen wat ik bezit? Zal ik van gulzigheid gezuiverd zijn en eindelijk genezen van vrees om wat ons verder scheidt? Heb ik uw adem niet, die heeft gezongen als in een riet de wijzen van uw bloed? Vergeet dan, wat ik heb bedongen en niets als uw vergeten is mij zoet. Ik heb in mijn doorrilde handen uw enkels, uwe heupen en uw hals; ik heb uw oogen als de vuren branden, des najaars met de schijnen des kristals. Ik heb een avond in April: de tijen luwen en gij hoort den nachtegaal, gij voelt de haast der al te late bijen als zwarte lijnen op de lucht als staal. Wat helder is en zoet in uwe tranen, wat zout en zilver in uw lach, verroerloosd als de rust der zwanen op steeds-herweven rimpel-rag, is mijn bezit. Ik heb daarbij gestolen wat in uw oorschelp ruischen bleef van mijn berouw om zonde en dolen: ik heb verdreven wat mij dreef. En uit die dagen der Ardennen blijft nog uw hartslag mij geheel: [pagina 567] [p. 567] hoe zong hij in den geur der dennen met echos in uw rilde keel. Maar zal mij voort genoegzaam blijven dit menigvuldige bezit? Of zal nog in mijn bloed beklijven het ritme van den laatsten rit? (Paul Joostens) Vorige Volgende