wintering op Nova Zembla, teekent echter de minderwaardigheidsgevoelens, waarvan zich Katholiek en Vlaming in de Nederlanden moest bevrijden.
Uit Antwerpsche ouders te Keulen geboren, leverde de grootste Amsterdammer aller eeuwen, de dichter van de Leeuwendalers, het levend zinnebeeld eener verzoening van tegenstellingen, die men betreuren, maar niet ontveinzen kon: de grootste roem van onze letterkunde kwam uit het Zuiden en werd katholiek, aldus aan Holland de waarde toonend van hetgeen lichtvaardig, soms ook door de besten gesmaad werd. In hem vereenigd, is het niet moeilijk de eenheid in al het andere geleidelijk aan te hervinden.
Maar zooals de katholieke emancipatie, na voorspoedigen voortgang, haar bindkracht scheen te verliezen voor de afzonderlijke katholieken in het Noorden, zoodat op elk gebied de oneenigheid en de onderlinge twist een begeleidingsverschijnsel werd van de gemeenzame winst, zoo dreigde ook in Vlaanderen partijdigheid van velen tegen velen te doen vergeten, hoe zwaar men gold, toen men tezamen belangloos was.
Onze bovenpartijdige samenhoorigheid vraagt, ook bij erkenning van het goed recht der verscheidene partijen, op het oogenblik herstel: wie zou het lichter en gereeder bieden dan de onpartijdige bezielingskracht van kunstenaars? De tijd is voorbij, dat het heldhaftig schijnen kon, te schimpen waar een eerbiedwaardig hoofd, uitstekend boven de massa, de beweging van alle nekwervels tezamen moeilijk scheen over te nemen. Deed Prosper van Langendonck, deed Karel van de Woestijne Vlaanderen schande aan door de taal tot een heerlijkheid te voeren, waarvan nu ook de geniale strijder zich bedienen kan? De vraag is maar, of men durft te weten, waar men staat. Toonen de Hoogdagen der Vlaamsche Letteren, dat een tevoren ongekende cultureele macht tot volksbezit geworden is in Vlaanderen, zulk een overwinning op het verleden zal haar betee-