| |
| |
| |
Kroniek
Uitzicht
Een Heilige Oorlog?
Nog immer is de belangstelling voor Spanje niet verdwenen: de strijd die daar gestreden wordt gaat uit boven het wreed gedoe van hen, die de bestaande machtsverhoudingen willen veranderen ten eigen bate. Het gaat er om een ideologie. Het eenig verheffende, dat er tusschen gierende projectielen en verscheurde menschenmassa's nog te vinden is vindt men hier: er zijn nog menschen in Europa, die voor hun beginselen hun leven veil hebben.
Er is gezegd, dat het gevaarlijk is, Europa in te deelen naar ideologieën; maar is het niet véél gevaarlijker, de menschheid te verdeelen naar gelaatskleuren?
Intusschen werd de strijd in Spanje weerspiegeld in de polemieken van tijdschriften en dagbladen; en na de dagbladen volgden sommige theologen. Zoo schreef P. Ignacio G. Menendez-Reigada O.P. in de ‘Ciencia Tomista’ (fasc. 1 y 2. Salamanca 1937), dat ‘de nationale oorlog in Spanje een heilige oorlog is, en wel de heiligste, die de geschiedenis kent’.
Jacques Maritain vond het de moeite waard, deze stelling eens aan een nader onderzoek te onderwerpen, en in de ‘Nouvelle Revue Francaise’ (Juli 1937) geeft hij zijn meening dienaangaande uitvoerig weer.
Vooreerst bezint hij zich op de middelen, die tegenwoordig gebruikelijk worden en richt een ernstig verwijt tot die christenen, die uit een verkeerden realiteitszin sommige daden vergoêlijken, die in flagranten strijd zijn met de christelijke moraal. Het is waar, dat de Voorzienigheid ook de misdaden kan gebruiken om het groote doel: de uitbreiding van het Rijk Gods te bereiken, maar men vergeet te licht, dat om deze misdaden de Zoon Gods aan een kruis geslagen is. De christenheid moet zich herstellen door christelijke middelen, òf zij zal uiteenvallen.
Het belangrijkste vraagstuk van dezen tijd is dat van de arbeidersmassa's, die hun weg naar Christus moeten vinden. Een dergelijk vraagstuk kan opgelost worden door veel lijden en begrijpen, met volharding en geduld, levend gemaakt door de liefde.
Men kan de knoop echter ook doorhakken met een oorlog, uit- | |
| |
gaande van de illusie der vernietiging van de slechten door de goeden (resp. de vijanden des volks door de anti-fascisten of de vijanden van een geordende samenleving door de anti-marxisten). Zoo gaat Europa een zelfmoord en de volkomen vergoddeloozing der massa's tegemoet.
De christenen, die in de politiek de zedenleer van Jesus Christus willen veronachtzamen, vergeten, dat zij onontkoombaar zeker belanden zullen bij het communisme met zijn dialectiek van den zuiveren staat, of, op een nog smallere metaphysieke basis, bij het nationaal-socialisme en zijn totalitaire staatsverafgoding.
De burgeroorlog in Spanje heeft bij al zijn kenmerken nog het bijzonder karakter gekregen van een godsdienstoorlog; dit feit valt uit verschillende omstandigheden te verklaren en het maakt den strijd feller dan ooit, maar het kan den oorlog niet opheffen tot de orde van het heilige. Het spijt mij, zegt Maritain, dat ik hier sommige katholieken in hun overtuiging moet kwetsen, maar het vraagstuk is van te groot belang voor de wijsbegeerte, de beschaving en de theologie, dan dat men het niet met de meeste objectiviteit zou trachten op te lossen.
Kan men zeggen, dat wat er in Spanje zich afspeelt, een heilige oorlog is? Om te beginnen kan men moeilijk aan den indruk ontkomen, dat de strijdende partijen meer bezield worden door een koelbloedige overgave aan een moorddadige fataliteit dan door godsdienstigen ijver. A fortiori: is een ‘heilige oorlog’ in den huidigen tijd nog wel mogelijk? In wezen is de oorlog iets, dat behoort tot het domein van ‘den Caesar’, iets bij uitstek tijdelijks; hij betreft politieke en economische belangen. Wel zou hij als middel kunnen dienen tot het bereiken van geestelijke doeleinden; in beschavingstijdperken van het sociale type, zooals die van de oude Hebraeën, van den Islam, van de Middeleeuwsche christenheid was dit het geval; al waren de heilige oorlogen in dien tijd gevoerd geen burgeroorlogen.
Maar in onzen tijd, waarin het tijdelijke - volgens Leo XIII - zoozeer gedifferentieerd is van het geestelijke, en waarin het een autonoom karakter kreeg, in onze beschaving van het profane type verliest het begrip ‘heilige oorlog’ zijn beteekenis.
‘Rechtvaardig of onrechtvaardig’ aldus de Fransche Thomist, ‘een oorlog tegen een vreemde mogendheid of tegen medeburgers blijft derhalve noodzakelijk wat hij in zijn wezen is: iets profaans en tijdelijks, niet iets heiligs; en zelfs iets dat open staat voor de wereld der duisternissen en zonden. En wanneer heilige zaken daarin worden betrokken, verdedigd door de eene partij, aangevallen door de andere, dan heiligen zij dit profane complex niet; integendeel, zij zijn het, die, ten aanzien van den objectieven
| |
| |
loop der geschiedenis, door dien oorlog worden geseculariseerd, en meegesleurd in tijdelijke doelstellingen. De oorlog wordt er niet heilig door, maar hij loopt gevaar het heilige te doen vervloeken. En de afschuwelijke middelen, die tegenwoordig in den oorlog gebruikt worden maken een dergelijk resultaat onvermijdelijk ... Laten enkele onvoorzichtigen uit een kerk op het volk schieten: dit volk zal alle kerken willen vernietigen, en alles wat het kenmerk van den godsdienst draagt. Laten priesters tot geweldpleging aanmoedigen; alle priesters zullen dan voor vijanden van het volk gehouden worden.’
De orde van het middel correspondeert met de orde van het doel; gegeven nu het bloote feit van den tijdelijken staat zou een ‘heilige oorlog’ een feit zijn van de orde van het heilige, werkend met eigen middelen: dit is een absurditeit, want de middelen van het Rijk Gods zijn niet die van het wapengeweld en bloedvergieten. ‘Laat men, als men hem gerechtvaardigd acht, de rechtvaardigheid inroepen van den oorlog, dien men voert, maar niet de heiligheid! Laat men dooden, als men zich hiertoe verplicht acht, in naam van de sociale orde en van de natie - dat is al afschuwelijk genoeg! - maar laat men niet dooden in den naam van Christus-Koning, die geen krijgshoofd is, maar een Koning van genade en liefde, Die gestorven is voor alle menschen, en Wiens Rijk niet van deze wereld is.’
Overigens kiest Maritain in dezen geen partij. ‘Het is een afschuwelijke heiligschennis priesters te vermoorden uit godsdiensthaat: waren zij al “fascisten”, zij zijn ook dienaren van Christus. En het is een even afschuwelijke heiligschennis armen te vermoorden in naam van den godsdienst: waren zij al “marxisten”, zij zijn het volk van Christus’. Al te veel vertrouwen in de bedoelingen van Franco heeft hij niet; tegenover het feit, dat Sovjet-Rusland de republikeinen steunt, staat het feit, dat het andere kamp geholpen wordt door het nationaal-socialistische Duitschland, dat het katholicisme evengoed vervolgt, en door het fascistische Italië. Het ‘rechtsche Spanje’ staat open voor ideologieën en historische stroomingen die wel heel iets anders op het oog hebben dan behulpzaam te zijn bij de uitbreiding van het Rijk Gods. Maritain haalt hier eenige punten aan uit het program van de Phalange: ‘25 ... Kerk en Staat zullen hun arbeid vereenigen, zonder dat een enkel machtsmisbruik of een enkele activiteit zal worden toegestaan, die de waardigheid van den Staat of de nationale onschendbaarheid zou kunnen schaden’.
Welk van beide kampen hier ook de overwinning behaalt, na wie weet hoeveel tijd en ten koste van hoeveel menschenlevens, de haat van de andere partij zou erdoor gefixeerd worden. De eenige
| |
| |
uitweg, die hier gevonden kan worden, is die van een verzoening, waarbij het Spaansche volk zelf zijn weg kiest. Hoe die verzoening tot stand komt, doet niet terzake. Om wille van het Christendom is zij noodzakelijk.
| |
Korte berichten.
Gelezen in de ‘aube’ van 6 October 1937.
‘Z.H. Excellentie mgr. Mugica, bisschop van het Baskische diocees Vittoria, heeft zijn ontslag aangeboden, hetwelk door den staatssecretarie van den H. Stoel is aanvaard.
Mgr. Mugica was na een langdurig tijdperk de eerste bisschop van Baskische afkomst die op dezen zetel benoemd werd. Hij was het voorwerp van vele polemieken, toen hij het autonome statuut van Baskenland goedkeurde.
Kort nadat de militaire opstand uitbrak begaf mgr. Mugica zich naar Rome, vanwaar hij niet weer is teruggekeerd.
Met den kardinaal-aartsbisschop van Tarragona, primaat van Catalonië, had mgr. Mugica geweigerd het gezamenlijk schrijven der Spaansche bisschoppen te onderteekenen.’
| |
Democratie of ....?
Staat het den katholiek eigenlijk nog wel netjes zich in het openbaar met democraten af te geven? Natuurlijk zijn wij nog waschechte democraten, maar er zijn teekenen, die er op wijzen, dat sommigen beginnen een achterdeurtje te forceeren, om in geval van nood via Franco in meer autoritaire regionen te kunnen komen. Dan zullen diegenen onder ons, die bij hun democratische opvattingen blijven, ‘grillige katholieken’ genoemd worden. Want belandt de democratie niet bij het kultuur-bolsjewisme?
Het schijnt, dat in Frankrijk dezelfde verschijnselen zich voordoen, want Georges Hourdin vond het noodig in de ‘aube’ van 5 October de democratie te verdedigen in een artikel, waarin hij aantoont, dat deze eene waarborg is van meer dan politieke beteekenis.
‘Wij zijn verplicht te constateeren,’ zoo schrijft hij, ‘dat in een zoo verdeelde en ontkerstende samenleving als de onze een totalitair régime ontzaglijke gevaren zou meebrengen. Het zou krankzinnig zijn de onberekenbare onderdrukkingsmacht van een modern gecentraliseerden staat zonder contrôle en voor onbepaalden tijd toe te vertrouwen aan mannen, die zeer zeker materialisten en heidenen zijn(en niet alleen de linkschen zijn dit!).
| |
| |
Wij houden vast aan de vrijheid van geweten, en dat verplicht ons, bij den tegenwoordigen toestand in Frankrijk vast te houden aan het vrije functionneeren van de democratische techniek.’
Hetzelfde onderwerp kwam ter sprake op de sociale week te Clermont, dat als hoofdmotief de menschelijke persoon behandelde. In de ‘Etudes’ (5-20 Sept.) gaf Yves de Montcheuil een overzicht hiervan, waarin hij de woorden aanhaalt van den inleider, Duthoit:
‘Wanneer men van een instelling, een beschaving, een staat moet zeggen, dat zij de menschelijke persoon in gevaar brengen, dan is dat de ergste blaam, die hen kan treffen, want hun doel en bestaansreden is het juist voor alle menschen een toestand te scheppen, waarin zij zich tot een waarachtige persoonlijke waardigheid kunnen verheffen. Dit is inderdaad de noodzakelijke wet van elke organisatie, niet menschelijk, maar aardsch; want het bestaan van een zichtbaar lichaam als de Kerk op deze vergankelijke wereld heeft geen ander doel dan ons de middelen te verstrekken om te bereiken wat, door de vrije beschikking van God, bestaat in den bloei en de vervolmaking van onze persoon.’
Misschien is het toch maar beter, dat alle fascistische achterdeurtjes bijtijds gebarricadeerd worden....
| |
De Ballade van den Katholiek.
De ballade, waarmede Anton van Duinkerken den heer Mussert, na een van diens onbeheerschte uitlatingen, van repliek diende, heeft ook over onze grenzen bekendheid verworden. De bekende Oostenrijksche schrijver Joseph Roth, die op het Leidscheplein te Amsterdam min of meer habitué is, en vermoedelijk uit dien hoofde het Nederlandsch zeer wel verstaat, publiceerde in ‘Der Christliche Ständestaat’. (13 Juni) een Duitsche bewerking, waarvan wij hier een gedeelte overnemen:
Jawohl, mein Herr, ich nenn' mich Katholik!
Mein Heil, es lebt schon seit zweitausend Jahren!
Blind vor dem Heil ist Euer stumpfer Blick:
Ihr höret nur den ‘Heil’-Ruf der Barbaren,
Wenn Eurer ‘Volksbewegung’ übelste Musik
Wetteifern will mit römischen Fanfaren - -
Die Katholiken sind auch in der Politik
Niemals, wie Ihr, Barbaren und Tartaren!
Also, mein Herr, nenn' ich mich Katholik!
| |
| |
Ich bete wohl und falte meine Hände,
Wie ich's zu Haus gelernt hab', in Brabant,
Dass Gott Gewalt und Herrschsucht von uns wende,
Und jene freche ausgestreckte Hand.
Des Preussen ‘Heil’-Ruf kann mich nicht bekehren,
Das Kreuz ist Heil! Nicht Eure Politik,
Gebaut auf neuen heidnischen Altären:
Jawohl, mein Herr, ich bin ein Katholik.
Du, Herr der Kirche und der Menschen Glück,
Herr Jesus, mach' den Frieden wahr!
Du, Prinz der Kirche wunderbar!...
Dies betete ein Katholik.
| |
Beeldende kunst
Foto '37 in het Stedelijk Museum te Amsterdam.
‘Tunc puer e turba, manibus qui forte supinus
nobile gemmato speculum portaverat auro:
Hoc quoque demus,’ ait, ‘patriis nec gratius ullum
munus erit templis ipsoque potentius auro;
tu mode fige aiem et vultus huc usque relinques
Sic ait et speculum reclusit imagine rapta.’
Dan spreekt de knaap uit de rij, (een goddelijke knaap, wel Amor) die toevallig met omhooggeheven handen, den uit met edelsteenen bezet goud prachtig vervaardigden spiegel, gedragen had; ‘laat ons dit ook nog schenken en geen gave zal den vaderlijken tempel méér welkom zijn en effectvoller dan 't goud zelf; jij, hecht nu den blik vast en laat je gelaatstrekken achter; zoo sprak hij en sloot den spiegel, nadat hij 't beeld snel had opgenomen (gemaakt).’
Dit gedicht van den Romeinschen dichter Publius Papinius Statius uit Napels (± 40-96 n. Chr.), dat beschrijft hoe door de goddelijke kracht van Amor, 't portret van een tempelknaap Earinus snel in een gouden spiegel werd gegrift, wordt door geleerden algemeen opgevat als de vóór-uitvinding van de Daguerreotypie en zonder nu zóóver te willen gaan kan men 't lichtbeeld van Earinus, een droom der klassieke poëzie, toch als een profetie betreffende de fotografie beschouwen. Men meene vooral niet, dat de fotografie
| |
| |
iets van de laatste honderd jaren is, tenminste de fotografie als wetenschap.
Plato en Aristoteles hadden reeds hun theorieën over het licht en wat deze laatste over de voortplanting van het licht en over 't moeilijkste gebied der optiek, de kleurentheorie zegt, geldt nog heden ten dage. Sophocles heeft 't in de ‘trachinierinnen’ (Dood van Herakles) zelfs over een lichtgevoelige substantie die 't noodig maakt haar in een gesloten cassette en in een donkere kamer te verwerken. Er gaat geen eeuw voorbij of er worden ontdekkingen gedaan op 't gebied der fotografie, totdat eindelijk de Daguerreotypie verschijnt, dat klein stukje gepolijst metaal waarop men 'n beeld ziet.
Foto '37 begint met de Daguerreotypie en eindigt met geweldige fotocombinaties. De historische afdeeling is zeer interessant; men ziet de deftige familiealbums met de zeer deftige vergeelde foto's van een voor onze begrippen raar aangedaan geslacht. De natte collodionplaat nam de trouwens zeer goede portretten op van beroemde Franschen als Courbet, Corot, Wagner, Rossini e.a. De kleurenfotografie is inderdaad nog maar ‘'t begin’ van geheel nieuwe mogelijkheden en 't is jammer dat deze mogelijkheden nog niet in de handen van den fotograaf maar in die van den chemicus berusten.
In 't algemeen kan men zeggen dat de hedendaagsche fotograaf helaas te weinig chemicus is en het hem nogal gemakkelijk wordt gemaakt door de fabrikanten.
De door hun grootte opvallende dingen in deze tentoonstelling zijn de fotocombinaties. Paul Schuitema opent de reeks bij den ingang en ik kan er met den besten wil niets goeds van zeggen. De serie portretten in zaal 3, van hetzelfde meisje door verschillende fotografen gefotografeerd is interessant om te zien voor den leek, maar fotografisch niet buitengewoon.
De collectie portretten in dezelfde zaal is inderdaad zeer goed en er zijn er vooral bij de buitenlandsche inzenders die prachtig zijn, niet alleen qua opname doch ook technisch en 'n serie nuances in grijs toonen die niet onderdoet voor de beste Engelsche portretten uit... 't laatst der vorige eeuw. Dit klinkt conservatief, maar m.i. zijn deze Engelsche opnamen door ons moderne fotografen nauwelijks te benaderen. De perfecte techniek der filmen platenfabrikanten, de geweldige gevoeligheid van 't opnamemateriaal, de lichtsterke lenzen en moderne belichtingsmethoden spelen ons soms toch nog parten. Wij belichten op 't oogenblik kort, d.w.z. 1/50 of zelfs 1/100 seconde, de ouden moesten ca. één heele minuut belichten en 't te portretteeren slachtoffer moest stil zitten; 'n minuut poseeren is lang en 't is logisch dat in deze 60
| |
| |
seconden verschillende stemmingen over z'n gelaat trokken; de som van deze expressies kwam op de gevoelige plaat. Zoo ziet men dat korte belichtingen in 't atelier niet altijd voordeelig zijn en veelal slechts iets incidenteels als resultaat geven. Ik houd hier geen pleidooi voor 't ‘luie’ materiaal en de oude opname-methoden maar constateer alléén de feiten.
Overigens blijkt ook uit deze tentoonstelling dat de invloed der richtingen en stroomingen der schilderkunst zich, zij 't dan ook verzwakt en vertraagd nog wel degelijk in de fotografie blijft afspiegelen. Op dit oogenblik beleven we de uitloopers der nieuwe zakelijkheid o.a. in stillevens van kop en schotel en portretten waarvan de huidporiën domineeren en enkele verspreide haren aandoen als varkensharen. De in de schilderkunst verlaten ‘ismen’ schijnen nu hun intrede te doen getuigen de inzendingen van van Moholy-Nagy, Dick Elffers e.a.
Er is 'n zeer goed naakt van Van Bennekom, uitstekende opnamen van den helaas dezer dagen overleden Karel Kleijn die goed in 't vlak zitten en waarin 't licht 'n voorname rol speelt, goede portretten e.a. van Eva Besnyö en C.v. Os. Over de werking van 't licht, de plaatsing van 't object en de lichtbronnen valt naar aanleiding dezer tentoonstelling nog een en ander te zeggen. Men behoeft volstrekt geen Amerikaansche filmfoto's te imiteeren maar 't is nog mogelijk van deze foto's iets te leeren van de techniek van 't licht. Ik zag portretten wier werking te niet werd gedaan door 'n vlakke belichting, terwijl 'n beetje zijlicht hier wonderen had gedaan. Deze problemen te benaderen en op te lossen is echt iets voor 'n werkgroep. 't Meisjeskopje in zaal 3 gefotografeerd door verschillende fotografen was daartoe 'n mooie gelegenheid. Al deze visies zijn niet interessant doch laat men eens experimenteeren met de lampen, sterkte, afscherming, zij- en tegenlicht en 't model telkens in dezelfde houding en vanuit 't zelfde punt, met dezelfde camera fotografeeren, met 'n andere belichting. Met de bijzondere visie komt 't heusch wel terecht als men eerst 't metier, en hiertoe behoort ook de belichtingstechniek, beheerscht. Een der bittere erfenissen van de nieuwe zakelijkheid is ook 't harde, 't weinig genuanceerde in veel bromide drukken en men mist meermalen de oneindige variatie van fijne grijzen in menige vergrooting.
De inzendingen van foto's ten dienste van handel, industrie en reclame en de wetenschappelijke afdeelingen verdienen veel waardeering, terwijl de pers en reportage nogal stiefmoederlijk behandeld zijn.
Ook de architectuur schijnt niet veel fotografen aan te trekken; Jaap Doeser exposeert hier een buitengewone opname.
| |
| |
Na de goede tentoonstelling in 't zelfde museum in 1931, had men eigenlijk verwacht, dat de principes van de nieuwe zakelijkheid, de uiterste scherpte en de ongewone perspectieven, als middel in de handen der toen veelbelovende jonge fotografen (zes jaren is 'n heele tijd), ons een stap verder hadden gebracht. Ik meen te mogen concludeeren dat aan deze verwachting niet is voldaan.
WIEL v.d. RANDEN.
(Charles Eyck)
|
|