‘Van goeden wil’.
Terwijl Spanje bloedt, wordt - hoe lang nog? - te Londen gekibbeld door de niet-inmengers in een commissie, met schoone bedoelingen en goede hoop tezamen geroepen. Lord Plymouth heeft intusschen meer moeite om zijn mannetjes bij elkaar te houden, dan met het opstellen van plannen om het Spaansche conflict te localiseeren. Men behandelt elkaar met de grootste voorkomendheid, en noemt vooral geen namen. En toch komen de heeren niet verder, althans niet veel.
Georges Bidault, de politieke overzichtschrijver van de ‘aube’ (Parijs, 3 Juli) heeft den moed, de schuldigen aan te wijzen.
Het is waar, schrijft hij, dat Rusland, Frankrijk en Engeland in den beginne wapens en specialisten geleverd hebben aan of toegelaten tot de Spaansche ‘roode’ regeering, maar zekerder, véél zekerder is het, dat Hitler en nog meer Mussolini hulp geboden hebben aan Franco.
‘Het gaat er niet meer om te kiezen tusschen twee kampen, oordeelend naar de beginselen van hen die ze besturen; een dergelijke houding zou te verdedigen zijn.
Het gaat om veel ingewikkelder problemen: het is in het vervolg duidelijk, dat onder uitmuntende voorwendsels Duitschland en Italië hardnekkig de voorwaarden van onzen weerstand zelf willen bedreigen.
Zonder exces van naieveteit kan men geen hoop meer koesteren, dat de voorstellen van Italië en Duitschland ernstig onderzocht zulllen worden. Inderdaad bedoelen zij niet anders dan een situatie te scheppen, waarvan Generaal Franco onmiddellijk profijt kan trekken - en niet hij alleen. Men kan in Italië aan Frankrijk en Engeland partijdigheid verwijten, maar de truc is te doorzichtig. Niemand zal begrijpen, met welk recht Italië aan anderen partijdigheid verwijt, waar het die zelf nooit heeft verborgen en met reden. De oorlog moet vermeden worden, en daarom moet aan de provocateurs iedere illusie ontnomen worden.
Non-interventie kan niet beteekenen: systematisch liegen en aanvalsvoorbereidingen treffen.’