| |
| |
| |
Geestelijk leven
Crisis der cultuur.
Samenvatting eener toespraak voor jeugdleiders, gehouden te Amsterdam op 8 Mei j.l.
Het feit, dat de Europeesche cultuur zich in een toestand van crisis bevindt, is op zichzelf niet opmerkelijk, omdat alle cultuurgroei met critische verschijnselen gepaard gaat en dus een zekere her-ijking van de geldende waarden veronderstelt. Dat wij in dezen tijd het verschijnsel bespreken, vindt dan ook minder zijn oorzaak in de aanwezigheid dan wel in de algemeenheid van de jongste cultuurcrisis. Ze beperkt zich niet tot het wijsgeerig denken en aesthetische maken, maar strekt zich uit tot het politieke, sociale en economische leven van groep en enkeling, omdat de waarden, welke zij aantast als algemeene levenswaarden golden. De vraag, waarmee wij deze diep-ingrijpende cultuurcrisis van de twintigste eeuw tegemoet treden, zal dan ook allereerst de vraag zijn: hoe realiseert zich dit verschijnsel voor het bewustzijn van dengene, die het waarneemt?
De denker heeft reeds de formule vastgesteld: er heeft een verdringing plaats van de heldere en rationeele cultuurfactoren door de troebele irrationalia, tijdens de vorige eeuwen naar den achtergrond gedrongen. Wijsgeerig is dit proces voorbereid. Het vond zijn beslag in het intuïtionisme van Bergson, in het pragmatisme van William James, in het Amerikaansche behaviourisme, in de anti-intellectualistische stroomingen der Duitsche wijsbegeerte tot Klages, in het vitalisme van Nietzsche, in de materie der psychoanalyse van Freud. Overal merken wij een devaluatie van het speculatieve denken ten gunste der vitale beweegkrachten, die ons menschelijk handelen beheerschen of beïnvloeden. Een vorige periode verwaarloosde deze krachten, achtte ze onderworpen aan de ordenende rede, en stelde zich het probleem niet der mogelijkheid van een losbreken der instincten uit dit algemeen rationeel verband. Doch de honger, die de wolven uit het bosch drijft, verdringt ook het rationeele bestier, en in een ontredderde samenleving is het gevaarlijk, te blijven vertrouwen op de universaliteit van de rede als laatste bewaakster van de menschelijke levensorde. Een massapsychologische ervaring, mogelijk geworden, nu het ontwikkelde snelverkeer Zondag aan Zondag massa's bijeentroept, op voetbalvelden, op meetingterreinen, op godsdienstige bijeenkomsten, toonde duidelijk, hoe licht massale geestdrift zich laat abstraheeren van logische verantwoording. Voor den denkenden
| |
| |
mensch is het duidelijk, dat deze crisis der rationaliteit een beroep doet op diep-sluimerende vermogens der menschheid. De christen beseft, dat hij gedwongen wordt tot verwerkelijking van evangelische waarden en waarheden, door het onmiddellijke verleden eenigermate veronachtzaamd.
Door het probleem van de cultuurcrisis zóó te stellen, kunnen wij het duidelijk maken aan professioneele cultuurbeschouwers, maar hiermede is niet de practische uitweg gewezen, waarnaar de slachtoffers van de nieuwste cultuurhistorische ontwikkeling ons vragen. Zij eischen redding uit een nood, waarin zij zich bevinden of waardoor zij zich bedreigd gevoelen. Hun is het niet zoo simpel, dat er een historische krachtverschuiving plaats vindt, welke zich allereerst wijsgeerig manifesteert, en zich vervolgens laat gelden in de levenspractijk van volkeren en personen. Hoe realiseert de man-van-de-straat zich de cultuurcrisis van de twintigste eeuw? Als een aanslag op de veiligheid. Vergelijkt hij zijn leven met dat zijner voorouders, voorzoover hij deze nog gekend heeft, zijn grootouders dus, zijn overgrootouders misschien, het leven van zijn eigen vader en moeder, dan wordt hem duidelijk, dat hij lijdt onder de voorrechten, welke zij misten. Het huiselijke leven op het einde der vorige eeuw was gericht op de uitbreiding van den huiselijken welstand, zoodat de kinderen het ‘beter zouden maken’ dan de ouders. Tot dit doel werd gewerkt en gespaard. Alles werkte mede om het ideaal te verwerkelijken: een snel verbeterend onderwijs, waartoe de toegang voor iedereen werd opengesteld, een enorme technische ontwikkeling, die tallooze krachten vroeg en tallooze mogelijkheden verschafte. De dorpsbewoner leerde fiets en autobus kennen, die hem werkgelegenheid deden aanvaarden in de nabije stad. Vergemakkelijking van het reizen en vervoeren verschafte verhooging van kansen op verkoop in den handel, op vrije keuze eener plaats in de industrie. De krant, het algemeen kiesrecht, het uitgebreide vereenigingsleven verzekerden de verworven positie en gaven den
eenvoudigsten staatsburger kans op medezeggenschap tot het algemeen welzijn.
Wie verder wilde komen in de wereld, had slechts twee handen noodig. Beschikte hij daarenboven over een meer dan alledaagsch verstand, de weg naar het ideale ‘hooger op’ werd hem zoo begaanbaar gemaakt, als hij verlangen kon. Zonder wantrouwen, ja met geestdrift, stortte de kleine burgerij der negentiende eeuw zich in het aantrekkelijk avontuur van den nieuwen tijd. Men zag, dat de droom van den vooruitgang een werkelijkheid werd. Iedereen maakte het beter, leefde comfortabeler, had minder zorgen dan zijn onmiddellijk voorgeslacht. De toekomst der kinderen scheen veilig.
| |
| |
Voor den kleinen burger is de onderhavige cultuurcrisis een ontgoocheling uit dezen waan. Het moderne leven is niet veilig. Van alle kanten wordt het bedreigd: economisch door de werkloosheid sociaal door het nomadisme, dat de levensvoorwaarden verbindt aan den huurprijs der tijdelijke woningen, politiek door de kans op oorlog, religieus door het losslaan der oude zekerheden, die mede het zichtbare leven beveiligden, moreel door het verdwijnen van de godsdienstige binding en de onzekerheid der nieuwe ‘nachristelijke’ zeden-normen. Van welk geluk droomen moderne ouders voor hun kind? Van welk geluk droomden onze overgrootouders? Ziedaar, hoe de wereld veranderd is voor het besef van dengene, die het leven ondergaat zonder de behoefte, het in factoren te ontleden. Wat deze mensch ‘de crisis’ noemt, hangt niet uitsluitend samen met de werkloonen en de prijzen van de levensmiddelen, het hangt samen met zijn particuliere veiligheid en met de toekomst van zijn kroost. Het wekt een wanhoop, die hij zoekt te overwinnen. Maar bij deze poging komt de rede hem niet meer te hulp. Hij kan het gevaar niet bezweren door verstandige maatregelen. Wat baat spaarzaamheid bij de kans op ontwaarding? Wat baat vastheid van standplaats, als de grond onbetrouwbaar wordt? De burgerlijke samenleving verliest haar grondslagen, en dit verlies openbaart zich in het leven van iederen burger en van ieder burgerlijk gezin.
Is die toestand van onzekerheid eenmaal doorgedrongen tot het bewustzijn van de massa, dan treedt geen rationeele reactie in, maar dan worden integendeel de irrationeele krachten van de menschheid in beweging gebracht. Zulk een mobilisatie beleven wij. Zij is reeds geruimen tijd in gang, maar zij vertoont thans in de zoogenaamde extremismen van rechts en links haar meest waarneembare resultaten. De groote kuddevormingen beoogen het herstel van de geschokte veiligheid of de verovering van een nieuwe veiligheid. Machteloos tot het verwerkelijken van zijn eigen levensgeluk, strijdt het individu voor het geluk van de soort, in het besef, dat dit geluk gediend kan zijn door het offer. Zulk besef - wij mogen het niet vergeten bij de beoordeeling van de groote collectieven - beteekent winst. Het opent den weg tot zelfverloochening. De moderne mensch leert afstand doen van het eigenbelang ten bate van het belang der klasse, of van het belang van het ras. De redelijke vraag, of dit belang zulk een offer waard is, schuift hij opzij. Ze mag hem niet kwellen. Hij lost deze vraag niet op, maar ontwijkt haar in het veilige gevoel, dat de massabegeestering geeft. Talloozen doen als hij. ‘Hoe grooter die meerderheid, hoe veiliger de daad,’ zoo spiegelt het kuddeinstinct hem voor.
| |
| |
Klasse en ras vormen nieuwe bindingen en deze bindingen vernietigen of verzwakken de vroegere. Zij verijdelen de nationale binding, waarin het burgermanschap zich ten volle tot veiligheid ontwikkelde. Zooals de stadswallen der middeleeuwen verdwenen, plaats makend voor de natuurlijke of kunstmatige landsgrenzen, zoo zullen de landsgrenzen in Europa overbodig worden gemaakt door nieuw verkeer en nieuwe afweer. Uitvoerig behandelde ik dit proces in het eerste hoofdstuk van mijn boek ‘Verscheurde Christenheid’. Mag ik hier volstaan met een verwijzing daarheen? Toenemend luchtverkeer eischt internationale munteenheid, internationale accijnsregeling, internationale verstaanbaarheid, internationale politie. Zulke internationaliseering wordt bevorderd door talrijke technische vindingen, b.v. de film, die de rationeele en nationale ‘taal’, ook in den overgangsvorm, dien wij kennen als ‘de sprekende film’ ondervangt door een zichtbare en hoorbare (hoewel voor de meeste toeschouwers onverstaanbare) realiseering van het instinct, leven in beeld en klank.
De film denationaliseert, evenals de luchtvaart, het gifgas, de wereldhandel, en de bedreiging door zelfstandige, buiteneuropeesche wereldrijken, tot dusver als afhankelijk wingewest behandeld of hiermede op één lijn gesteld. Denk aan de expansie van Japan, aan het Aziatische achterland der Sovjet-Unie, aan de bevrijding der dominions en protectoraten uit het koloniaal bestel. Welke gevolgen zal dit alles hebben, voordat we vijftig jaar verder zijn?
Tegenover deze winsten en bedreigingen stelt het nationale verband onvoldoende garanties, zooals het stadsprivilegie rond 1600 niet meer voldeed aan de eischen der centraliseerende staatsorde. Het nationaal-socialisme toont het karakter van een nationale beweging, doch het is in werkelijkheid een denationaliseerende beweging, n.1. een racistische beweging. Het beantwoordt aan den Nordischen eenheidsdroom van het Germaansche ras, zooals het Italiaansche fascisme overeenkomt met het oude Romeinsche imperialisme en zooals het Stalinisme of Russisch nationaal-communisme de drager is van de Panslavistische strevingen der vorige eeuw. Het Angelsaksisch rasbewustzijn vond uitbreiding in het Amerikanisme. Deze tendenzen, alle in de negentiende eeuw op livreske wijze tot uitdrukking gekomen, verdedigd door dichters en wijsgeeren, zien wij thans doorwerken in de groote politieke, maar tevens geestelijke bewegingen, welke de menigten in beroering brengen en voortbewegen naar een onomschreven, ook nog onomschrijfbaar doel, dat hen echter aantrekt als een vage heilsbelofte. Bij dit onbekende doel ligt de verloren veiligheid. Een nieuw geslacht zal haar genieten in een nieuwen tijd. Wij zijn
| |
| |
geroepen om het mogelijk te maken. Voorbereiders eener betere wereld te zijn, hiermede troosten zich de hedendaagsche aanhangers van systemen, wier verwerkelijking zij zich niet ten volle kunnen voorstellen bij gebrek aan ervaring en aan verbeeldingskracht.
Tegenover deze heilsverwachting van de massa's past den modernen christen, eerder dan een verweer, een schuldbekentenis. De teleurstelling der menschheid komt mede voort uit het feit, dat twintig eeuwen van christendom en christelijke cultuur, d.w.z. kerstening der natuurlijke en rationeele gegevens, niet het menschelijk resultaat bereikten, hetwelk een eenvoudige lezing van het evangelie te verwachten geeft. Wij kunnen trachten, dit goed te praten door het te verklaren uit allerhande psychologische en historische omstandigheden, maar tenslotte moeten wij toegeven, dat de wereld anders en beter zou zijn, ware het christelijk evangelie onder ons geworden tot een werkelijkheid en niet een aanleiding tot verontschuldigende commentaren. Hetgeen de crisis van den modernen geest in ons oproept, moet allereerst een besef van diepe, persoonlijke verantwoordelijkheid zijn, van onafschuifbare verantwoordelijkheid voor onzen broeder. Vervolgens moet het in ons wekken de geloofkracht, die de levende liefde is.
Ik weet, dat hiermede, zoomin als met een verwijzing naar de Bergrede, een passenden uitweg uit de politieke, economische, sociale en intellectueele verwikkelingen gegeven schijnt, maar het gevaar van een christelijk conservatisme acht ik grooter dan het avontuur eener religieuze levensvernieuwing, die ondernomen wordt in afwachting van de practische toepassing. Verspreidt men de leuze, dat het christendom beschermd moet worden, zoo is het van het allergrootste belang, te weten wat men precies beschermd wil: de evangelische waarden en waarheden òfwel de burgerlijke bestaanszekerheid, die zich door een kerkelijk collectief gedekt acht. Vanouds was het een christelijke eigenaardigheid, liever martelaar te zijn dan beul. In de verwarring onzer dagen moge deze eigenaardigheid weder gaan behooren tot den evangelischen levensinhoud der oprechte christenen, die niet het hoogtepunt hunner overtuiging bereiken in het noodzakelijk verweer tegen de vijanden des geloofs, maar in het offer, ook voor de vijanden. Herleving van de evangelische liefde is geen politiek programmapunt en allerminst een steunpunt voor sociaal conservatisme, maar het is een punt van hooger belang dan vandaag door de politiek kan worden gerealiseerd. Boven de politiek sta het beginsel, en wat zal men aanvangen, indien het zout smakeloos wordt?
Strikt politiek gesproken, maar dit acht ik een uiterst beperkt
| |
| |
spraakgebruik, zie ik de toekomst niet zonnig. Ik geloof, dat wij zware tijden tegemoet gaan, omdat de innerlijke weerstand van de christenzielen verzwakt is door een begrijpelijk moralisme, en formalisme, die ook de christelijke paedagogie in beslag namen en in onze opvoeding de werking der genade achterstellen bij een soort eenzijdige, disciplinaire, maar al te schoolsche en te weinig vitale ‘wilskracht’, bewaakster van het burgerlijk fatsoen, niet van de geestelijke bezieling. Men begrijpe goed, dat ik geen aanval doe op de zedenwet en de levenstucht, indien ik beide factoren van de christelijke existentie in zich onvoldoende acht tot den opbloei van de goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde.
Een andere oplossing uit de geestelijke crisis dan het evangelie van Jezus Christus zie ik niet. Het stelt ons zwaarder eischen dan de zorg voor het behoud der burgerlijke veiligheid. Het eischt een wereldomwenteling door de liefde. Ook al zouden wij niet ontkomen aan de zegepraal der nieuwe racistische bindingen, die zich aankondigen door de extremismen in Europa en de zelfstandig-wording der volkeren buiten Europa, dan nog is het onze eenige taak, aan deze nieuw-georganiseerde volkeren de goede boodschap te zeggen. Het christendom is door het protestantisme in eenige Europeesche landen nationaal georganiseerd als staatsgodsdienst. Het evangelie is echter van zulke beperkte organisatie volmaakt onafhankelijk. Het leert de universeele rechtvaardigheid en de universeele liefde. Het kent geen nationale onderscheidingen. Het kent slechts Jezus Christus, die Dezelfde was, gisteren, vandaag en in alle eeuwigheid. Diens hervormende liefde wordt van de hedendaagsche christenheid gevraagd. Ons antwoord mag geen ander zijn dan de bereidwillige verwerkelijking van de evangelische waarden en waarheden door gebed en offer, door liefdedaad en levensrichting.
ANTON VAN DUINKERKEN. |
|