De Gemeenschap. Jaargang 13(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Gabriël Smit Liefde en dood Men zegt: de liefde en de dood zijn één. hoe kan ik denken, dat haar oogen, van ongedierte gulzig overtogen, vergaan onder een harden steen, en dat haar lichaam, zoete toeverlaat, uiteenvalt, overal doorvreten, haar schoot verwoed uiteengereten, bevrucht door wie geen leven laat - hoe kan ik haar met handen streelen, waarin de dood al lijnen snijdt, waardoor de zelfde aarde glijdt, die haar oneindig zal verdeelen? ik zie het klaar, in een wit licht, hel en doordringend: overal omgeven ons roofdieren van dit eigen leven, niets houd ik voor hen dicht. en wat is liefde hier? vertwijfeling, soms denk ik: lafheid en ontwijken, wegschuilen om niet te bezwijken, voor ieder van ons afzondering, afzondering in een lichaam, dat vreemd, ons meer is dan het eigen, om in anderen adem te herkrijgen het bloed, dat wij hebben gehad [pagina 202] [p. 202] vóór ons dit leven overviel, vóór ons de dood kon inlijven: bloed, dat helder en stil blijft drijven op het klare water der ziel. ..... en liefde gaat ontwaken, hulpeloos, minder dan lafheid nog: een zweven, onbewust en door geen vleesch omgeven, over dit schijnen, eindeloos. zie, dit is ook de dood, herkend in ander licht dan hier mag zweven, bevrijd, verwonderd om een leven, waaraan ik nimmer ben gewend. ontspannen, zingend leeggestroomd in verten, waar wij niet van weten, in lichten, waar ons lichaam is vergeten, waar wij alleen werden gedroomd: gestalten, smetteloos en klaar, elkander toegewijd in één vertrouwen, dat God ons Zijn geheimen zal ontvouwen: ons eeuwig leven, jong en wonderbaar. Vorige Volgende