De Gemeenschap. Jaargang 13
(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
[Gedichten van Ed. Hoornik]Ed. HoornikDe ministerGa naar voetnoot1)
Ik kan den spiegel niet het eeuwig leven vragen,
wijl hij als 't volk mijn beelt'nis adoreert,
peinst hij, wanneer hij met haast-vrouwelijk welbehagen
de ordeteekens op zijn borst probeert.
Kalfsleeren laarzen en een zweep verjagen,
- gelijk zijn dienaar, psycholoog, steeds constateert -
de hersenschimmen, die zijn rust belagen:
een anonieme brief, die hem verteert.
Maar desondanks staat somtijds in de nachten,
wanneer hij koortsig zijn paleis doordwaalt
de schaduw van een man hem op te wachten.
Hier wint de angst, doem der barbaren:
de beul, die sluipt en achterhaalt,
- en zijn gehuil kent geen bedaren.
| |
[pagina 158]
| |
Ed. HoornikRevolutie in het café
Europa is aan Burgos opgehangen,
dat is de zin van 't Reuter-telegram,
dat wij, om middernacht ontvangen,
ontvluchten in een kroeg in Amsterdam.
Over het borrelglas gaan commentaren,
maar geen weet het bevrijdend woord;
het glimlicht in de oude klare
wordt in een wilde teug vermoord.
Dit beeld heeft mij niet losgelaten:
de vriendenschaar, die plotseling zweeg,
en voor de krijtwitte gelaten
het glas: verbijsterend en leeg.
|
|