De Gemeenschap. Jaargang 13(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] Pierre Kemp Kleine gedichten Zon Het breede rhythme valt de leegte binnen, die hier wijlt op het heuvelplat. Ik zit alleen en weet mijn zinnen steeds minder genegen naar de stad. Maar dezen wind behoef ik evenmin en ik wilde hier zijn met de zon alleen, jaloerschelijk alleen en anders met geen. Gedempt Ik ben een man van 't gedempte licht, al zie ik de zon zeer gaarne staan met haar blauwen bal in het vergezicht, als een intense maan. En daarom doe ik alles zacht en kijk ik teeder naar boom en plant, want ik ben een man van den klaren nacht en schemer zonder misverstand. Prooi Ik sta aan het einde van de lucht en zie diep in het dal, hoe een vogel voor een vogel vlucht, die hem toch hebben zal. Of ik me al afwend en al zucht, magen en honger zijn overal. [pagina 156] [p. 156] Zelatrice De toren van den nacht draait naar het westen boven de bladeren die nog resten. Er staat een meisje voor de deur en vraagt met lippen zonder kleur. Wat komt gij nog zoo laat geloopen? Of ik van u wil groene kaarten koopen? Veel liever zou ik violette mogen, gij ziet toch dat 'k al slaap met stoffen oogen, al komt het goede doel ook nooit te laat. Terug Zoo stonden de jonge boomen in den tijd van de Primitieven. Zoo stonden de bloemen bij mijn begin en vooraan de madelieven. Mijn plant wordt ouder, haar schijn wordt grijs en ik eigenlijk eerst nu weer zoo wijs als ik was, toen ik zag voor het eerst het gras als gras. (Charles Eyck) Vorige Volgende