| |
| |
| |
| |
DE GEMEENSCHAP
MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN, MARNIX GIJSEN, A.J.D. VAN OOSTEN EN JAN VERCAMMEN
| |
Gerth Schreiner Poesjkin weer actueel
Als een helverlicht monument trekt Alexander Poesjkin in deze dagen, waarin een Bengaalsch vuurwerk van herdenkingsfeesten te zijner eere afgestoken wordt, de opmerkzaamheid tot zich. Overal huldigt men den dichter, die in het begin van de vorige eeuw in ballingschap op het afgelegen landgoed Michalowskoje zijn werken ‘Eugène Onegin’ en ‘Boris Godoenoff’ schreef, en daarmee den grondslag legde voor de nationale Russische literatuur. Honderd jaar geleden stierf Poesjkin aan de gevolgen van een schot in den buik, dat hij in. een duel met den avonturier d'Antès, den aangenomen zoon van den Nederlandschen gezant in Petersburg, Baron van Heeckeren, opliep.
Men heeft er een gewoonte van gemaakt de geboorteen sterfdagen van beroemde mannen als aanleiding te nemen voor feesten en artikelen, die onder het motto van ‘Want hij was één der onzen!’, het afstervende cultuurbewustzijn van onzen tijd weer nieuw leven in moeten blazen - of die door hun droge, academische opsomming van feiten, data en werken en hun weten- | |
| |
schappelijke definities spoedig vervelen. In het geval van Poesjkin nu hebben de feestredenaars en schrijvers van feestartikelen het gemakkelijker. De ‘Vader der Russische literatuur’ is niet bijgezet in het graf der literatuurgeschiedenis. Zijn werk leeft ten deele tegenwoordig nog, zij het dan ook in muziekwerken, waartoe het talrijke componisten steeds weer geïnspireerd heeft. In concertzalen en operagebouwen worden duizenden en duizenden telkens opnieuw gepakt door het muziek geworden woord van Poesjkin. De werken van Poesjkin zijn in alle beschaafde talen vertaald en verscheidene ervan worden op het oogenblik weer herdrukt. En toch voelt hij, die, daartoe aangezet door het wachtwoord der herdenkingsfeesten, probeert meerdere dingen uit Poesjkins oeuvre te lezen, meer belangstelling voor den zelfs in de vertalingen bespeurbaren aesthetischen vorm, dan dat hij zich aangetrokken gevoelt door den inhoud. Niet omdat Poesjkin een Rus was. Ook Gogol was een Rus en bovendien een tijdgenoot van Poesjkin. En zijn ‘Revisor’ en zijn ‘Doode Zielen’ zijn nu nog bij machte ons te pakken.
Niet omdat Poesjkin een romanticus was. Het medelijdende glimlachen om de romantiek is ons al lang weer vergaan, sinds wij gevoelen, dat wij door een nieuwe romantische golf meegesleurd worden, zonder dat wij weten, waar zij ons naar toe zal dragen.
Poesjkins werk schokt ons niet meer, omdat wij onbewust voelen, dat het ondanks den tintelenden vorm het begin is van een grote ontwikkeling. Zijn beteekenis voor de Russische literatuur kunnen wij, als wij geen Russisch kennen, slechts vermoeden bij het lezen van de vele discussies, die Russische dichters en critici steeds weer over hem en zijn werk hebben gevoerd. Zonder twijfel: de Russische dichters zijn zich bewust geweest van Poesjkin's taal- en vormscheppende beteekenis voor de Russische literatuur. Maar deze levende beteekenis voor de Russische taal en dichtkunst kunnen wij niet aanvoelen,
| |
| |
omdat wij zijn werk lezen in talen met welker wording wij vertrouwd zijn.
Zeker: Poesjkin's dichterschap ontvlamde aan Shakespeare, aan Schiller, aan Homerus en Byron. Maar al is het ook een Russische wezenstrek - men denke slechts aan de architectuur - buitenlandsche invloeden en voorbeelden absoluut te absorbeeren, toch voelt men zelfs in de vertalingen, dat Poesjkin, dien men den ‘Russischen Byron’ heeft genoemd, bij alle gloeiende vereering den Engelschen romanticus niet geïmiteerd heeft, maar dat hij bij de gratie van zijn genie in een tijd, waarin heel Europa door Byron werd beïnvloed, de kracht heeft bezeten typisch Russische dichtkunst te scheppen. De grootte en den omvang van deze dichterlijke scheppingen te meten, moet een zaak der Russen blijven. Voor ons West-Europeanen echter krijgt Poesjkin, boven zijn dichterlijk werk uit, een zelfs actueele beteekenis door zijn persoonlijkheid, waarvan wij ons door zijn briefwisseling met vrienden een levendige voorstelling kunnen maken. Als persoonlijkheid is Poesjkin, de grondlegger der Russische nationale literatuur, boven het nationaal-Russische uit, een Europeesche verschijning.
Tot het constateeren van de Europeesche uitgebreidheid van het nationale in een tijd, waarin een levend Europeesch cultuurbewustzijn in den mystieken nevel van den rassenwaanzin dreigt te verdwijnen, bieden de herdenkingsfeesten naar aanleiding van Poesjkin's honderdsten sterfdag een welkome gelegenheid.
Het zou te goedkoop zijn er op te wijzen, dat de grondlegger der Russische nationale literatuur geen zuivere Rus was. Wel kon hij zich beroemen op een eeuwenouden adel. ‘Je verwijt mij, dat ik prat ga op mijn zeshonderdjarigen adel,’ schrijft hij aan een vriend en vervolgt: ‘Waarom begrijp je toch niet, dat de stand van onze literatuur gedeeltelijk ook afhankelijk is van den stand onzer schrijvers. Wij kunnen ons werk niet opdragen aan groote heeren, omdat wij ons, volgens onze
| |
| |
geboorte, als hunsgelijken beschouwen ... Men moet den Russischen schrijver niet beoordeelen als den buitenlandschen. Daar schrijft men voor geld, bij ons uit trots...’ Maar hij loochent niet, dat hij van moederskant negerbloed in de aderen heeft. Schrijvend aan den Vorst Wjasemski over Byron en de toenmaals alle gemoederen in beroering brengende Grieksche kwestie, verklaart hij: ‘Griekenland staat mij tegen. Het moet mij toch veroorloofd zijn over het lot der Grieken precies zoo te denken als over dat van mijn broeders de negers. Men kan beiden bevrijding toewenschen van het ondraagbare juk, maar dat alle beschaafde Europeesche volkeren buiten zichzelf zijn over Griekenland, is een onvergeeflijke kinderachtigheid ...’
Men zou als bewijs dat Poesjkin zich nooit autarkisch op heeft gesloten binnen de Russische ruimte, maar dat hij bewust in Europa thuishoorde, aan kunnen voeren, dat hij in een anderen brief schrijft, hoe hij missen laat lezen voor de ziel van Byron, dat hij met vrienden discussieert over de Fransche klassieken, dat hij bij het sturen van zijn ‘Boris Godoenoff’ aan een vriend in een opdracht zegt, dat Shakespeare hem tot voorbeeld heeft gediend, en nog veel meer, indien de twee uit brieven geciteerde gedeelten niet reeds een voortreffelijke mogelijkheid boden om de wortels van Poesjkins persoonlijkheid bloot te leggen: zijn typisch romantische afschuw van de conventie en zijn typisch romantisch verlangen naar nieuwe gemeenschap.
Dat zijn twee door het gevoel geaccentueerde zielstoestanden, die ook tegenwoordig weer, niet slechts bij enkele individuen, maar bij de massa te vinden zijn. En zij zijn symptomatisch voor de hervorming van ons werelddeel door de romantiek, die in het midden van de 18e eeuw begon en die nu nog niet, zoals men een tijdlang beweerd heeft, is geëindigd.
Indien wij in dit hopeloos gesplitste Europa, waarin de groote naties elkaar sinds eeuwen de hegemonie betwis- | |
| |
ten, een levend Europeesch cultuurbewustzijn bezaten, dan zouden wij ondanks alle bewondering en erkenning van de nationale eigenaardigheden der verschillende cultuurgebieden weten, dat - om het romantisch te formuleeren -: de afzonderlijke naties even belangrijk zijn als de afzonderlijke individuen, dat verder dus de psychische en sentimenteele eigenschappen, die de naties, even als de individuen, gemeen hebben, van grooter belang zijn voor de gemeenschap dan die, waarin zij van elkaar verschillen: verstand en karakter.
De Russische vrienden van Poesjkin waren bijvoorbeeld ontnuchterd uit de napoleontische oorlogen naar huis gekomen. Hartstochtelijk bestreden zij de ‘gallomanie’ en staarden enthousiast naar de groote voorbeelden: Shakespeare en de Duitschers. En toch waren mèt de uit Frankrijk terugkeerende soldaten ook de romantisch-Rousseausche ideeën binnengeslopen, welker consequentie in Frankrijk geleid had tot het uitroepen van de menschenrechten. Vrijwel alle vrienden van Poesjkin waren lid van de geheime organisaties, die zich er over opwonden, dat de Russische soldaat, die ‘Europa bevrijd had van het napoleontische juk’ nog blootgesteld was aan de vernedering der lijfstraffen, dat het Russische boerenvolk nog in slavernij aan den grond en het huiselijke knechtschap, kortom in lijfeigenschap smachtte, en dat er tenslotte niet het minste contact bestond tusschen den Tsaar en het volk.
Haast al deze schrijvers en geleerden waren adellijken, die gedeeltelijk in dienst stonden van het hof, Poesjkin zelf was kamerheer, en toch verzetten zij zich als echte romantici tegen deze conventie, droomden zij van een nieuwe, schoonere gemeenschap. En toen de golf van romantiek, waartegen de Fransche revolutionnairen een dam opgeworpen meenden te hebben, zich in Engeland opnieuw meester had gemaakt van de geesten, sloeg zij snel over naar Rusland, waar Poesjkin haar den Russischen vorm gaf.
| |
| |
Verbanning wegens een door de politie onderschepten brief behoedde hem voor deelname aan den zoogenaamden Dekabristenopstand, waarna zijn vriend Rylejeff ter dood veroordeeld en terechtgesteld werd en vele zijner vrienden naar tuchthuizen en in ballingschap gingen. In ballingschap schreef hij zijn ‘Eugène Onegin’ en zijn ‘Boris Godoenoff’. Met Poesjkin, den ‘grondlegger der Russische nationale literatuur’ begint dus het tijdperk in de Russische literatuur, dat steeds weer in vestingen en tuchthuizen, in Siberië en onder den galg, in vrijwillige en onvrijwillige emigratie speelt, ofschoon al deze dichters van liefde voor Rusland gloeien. De brief, die Turgenjeff op zijn sterfbed aan Tolstoi schrijft: ‘Mijn vriend, keer terug tot uw literaire werkzaamheid. Mijn vriend, groote schrijver der Russische aarde, verhoor mijn bede!’ is een even ontroerend document als Dostojewski's brief uit Florence aan Strachoff, waarin staat: ‘Als het eigenlijke Russische woord verstomd is, dan is het ook uit met de Russische litteratuur!’
Poesjkin, de activistische romanticus, die zich zelfs in de eenzaamheid der verbanning op een afgelegen landgoed niet onttrok aan de gemeenschap met vrienden, die haar integendeel zocht met alle verwante geesten, die dichtte en die andere dichters inspireerde, heeft vrijwel alle belangrijke Russische dichters uit de vorige eeuw dit romantische erfdeel van het verzet tegen de conventie en het verlangen naar nieuwe gemeenschap vermaakt.
Op het bericht van zijn dood schreef Gogol uit Rome aan Pogodin: ‘Ik zeg niets over de grootte van dit verlies. Ik heb in Poesjkin meer verloren dan alle anderen. Gij treurt als Rus en als schrijver ... ik echter ... ik ben niet bij machte ook maar een honderdste gedeelte van mijn smart uit te drukken ... Alles wat goed aan mij is, heb ik hem te danken ...’ Inderdaad had Gogol aan Poesjkin de fabels der ‘Doode Zielen’ en van den ‘Revisor’ te danken.
| |
| |
Gogol echter werd, zooals dat in de Russische literatuurgeschiedenis heet, de ‘vader van den Russischen naturalistischen roman’. En in het verloop van de Europeesche ontwikkeling zijn het de Russen, die naast de Fransche romantici en de Skandinaviërs aan den wieg van het Duitsche naturalisme, dezen tweeden grooten bloei der Duitsche literatuur, staan. En daarmee was de ring voorloopig gesloten. Daarmee was echter ook weer het essentieele van Poesjkins feest, - zooals al het waarachtig nationale zich niet autarkisch ontplooit, maar over de grenzen uitgroeit, - in den Europeeschen cultuurkring teruggevloeid.
Is het nog noodig de actualiteit van Poesjkin te accentueeren? Eén blik op onzen tijd is voldoende om haar te zien. De verwarring der geesten door uit angst voor eigen zwakte geboren ‘rassistische’ mythen is zoo groot, dat een kort bezinnen op Poesjkin ons meer geeft dan data en aesthetische definities: namelijk de romantische neiging tot glimlachen, zooals hij glimlachte, toen een grootvorstin in zijn tegenwoordigheid aan een censor vroeg: ‘Vous devez être bien fatigué, d'être obligé de lire tout ce qui parait’ en waarop de censor met een zijdelingschen blik op Poesjkin antwoordde: ‘Oui, Votre Altesse, d'autant plus, que ce que l'on écrit maintenant n'a pas le sens commun!’ |
|