| |
| |
| |
Een tweede Spanje?
Hetgeen in Spanje gebeurde, maar vooral hetgeen hierover in de Nederlandsche pers geschreven werd, dwingt mij tot het uitdrukken van eenige gedachten over de verantwoordelijkheid van den mensch in de hedendaagsche maatschappij. Deze gedachten leefden reeds langer in mij, doch ik acht ze bevestigd door de jongste gebeurtenissen. Ik geloof, dat zij niet alleen den christen aangaan. Ieder mensch in Europa, of hij zich christen noemt of niet, draagt idealen met zich rond, en beoordeelt de verschijnselen van den dag volgens normen, welke niet precies dezelfde zouden zijn, indien het evangelie niet geschreven ware. Het christendom heeft in zeker opzicht óók diegenen opgevoed, die vandaag van het christendom niet meer willen weten. Het heeft in ieder geval de meeste Spanjaarden opgevoed, de ‘rooden’ zoowel als de ‘witten’. Gedurende de laatste eeuw moge Spanje een eigenaardig politiek beeld hebben vertoond, te rijk aan grillige afwisselingen en schielijke verschuivingen, om heelemaal gezond te zijn, doch zelfs nog in die eeuw gold Spanje voor het bewustzijn
| |
| |
van de overige Europeesche volkeren als een ‘katholiek land’. Het was een land van kerken en kloosters, waar een volk woonde, welks godsdienstige aanleg aan iederen vreemdeling opviel. Het alledaagsche spraakgebruik van de Spanjaarden, en tallooze kleine huiselijke gewoonten en gebruiken, die zij er op na houden, bewijzen de beteekenis van den katholieken godsdienst voor het Spaansche gemoedsleven onmiddellijk. Toch is juist in dit katholieke land een haat tegen katholieke priesters en kloosterlingen tot uitdrukking gekomen, die wel diep in het volk moet leven, en die dus niet uitsluitend kan veroorzaakt zijn door een handjevol anti-godsdienstige propagandisten. Zulke propagandisten zouden namelijk zeker geen vat hebben gehad op de volksziel, wanneer bij de menschen niet een min of meer bewuste onbevredigdheid was opgewekt door de feiten. Ik wil trachten, het karakter dier onbevredigdheid te ontleden. Ik doe dit niet om een aanklacht te schrijven tegen wien dan ook, maar ik doe het om te onderzoeken, of er eenige waarheid ligt in de bedreiging, dat Nederland binnenkort ‘een tweede Spanje’ zal zijn. Men kent die bedreiging. Bijna alle kranten hebben haar om de beurt afgedrukt, en ze heeft veel dienst gedaan als propagandaleuze voor de politieke partij, die er naar streeft, van Nederland een tweede Duitsch- | |
| |
land te maken. De Spaansche opstand heeft groote onrust gewekt in de gemoederen, en dat deze gebeurtenis uit de allerjongste geschiedenis een bedreiging inhoudt voor de andere landen van Europa, schijnt wel door menigeen te worden geloofd. Men houdt elkander het Spaansche voorbeeld als een angstwekkende waarschuwing voor oogen, zonder eigenlijk precies te weten, waartegen men waarschuwen wil. Dat er uit den
verschrikkelijken burgerkrijg op een oppervlakkige en onwaardige wijze politieke munt werd geslagen in een zoo dom pamfletje als: ‘Wordt ook uw kerk een paardenstal?’, waardoor men de katholieken trachtte te winnen voor een beweging, waarvan het katholicisme niets dan kwaads heeft te verwachten, het wekt niet alleen ergernis, doch het dwingt ook tot nadenken. Want het is niet alleen belachelijk en brutaal, het is vooral teekenend voor de omstandigheden, waarin wij leven.
Bestaat werkelijk de kans, dat Nederland ‘een tweede Spanje’ zal worden? Die vraag moeten we eerst beantwoorden, voordat we verder kunnen praten over hetgeen gedaan moet worden. In een boek Hedendaagsche Ketterijen, dat ik in 1929 deed verschijnen, heb ik eenige van mijn geloofsgenooten onaangenaam verbaasd door als mijn meening kenbaar te maken, dat
| |
| |
het katholicisme er in Nederland slechter voor stond dan het sedert eeuwen gedaan had. Die meening heeft zich niet gewijzigd. Ik geloof vandaag nog, dat voor de christenheid in Europa, en dus ook voor het katholicisme in Nederland, een tragische tijd aanbreekt, een dier klassieke tijdperken van beproeving, die de christelijke samenleving steeds gekend heeft, en die zij misschien noodig heeft om haar geestelijke gezondheid te bewaren of te herstellen. Zulke tijdperken kondigen zich altijd aan door een reeks van verschijnselen, die de tijdgenoot nauwelijks opmerkt, doch waarin de geschiedenis-schrijver, achteraf, de verklaring vindt van een schijnbaar plotseling uitgebroken kerkvervolging of bloedige omwenteling. In onzen tijd nu, en in ons vaderland, meende ik - en meen ik nog - de aanwezigheid van zulke ernstige verschijnselen op te merken. Ze zijn te ernstig om erover te zwijgen, al zal hun ernst niet op alle waarnemers denzelfden diepen indruk maken. Ik geef onmiddellijk toe, dat deze verschijnselen zich niet uitsluitend vertoonen bij de katholieken, zelfs niet uitsluitend bij de christenen, maar dat ze, op andere wijze, ook vallen op te merken onder liberalen en socialisten. En het zijn juist deze verschijnselen, waarvan fascisme en communisme, die in wezen hetzelfde gevaar vertegenwoordigen, zoo deerlijk mis- | |
| |
bruik maken. Ook in Spanje zijn deze verschijnselen waargenomen, en ook daar is er misbruik van gemaakt.
Reeds sprak ik van een onbevredigdheid, die diep in het Spaansche volk moet hebben geleefd. Bestaat er ook in Nederland zulk een onbevredigdheid? Voor wat de katholieken betreft, geef ik gaarne het woord aan een onverdacht getuige, n.l. De Opmarsch, het propaganda-orgaan van de Roomsch Katholieke Staatspartij, dat in een zijner jongste nummers de volgende waarschuwing plaatste:
Wij, Katholieken,
wij gaan ten onder:
... wanneer wij zouden willen leven zonder God.
... wanneer wij niet luisteren willen naar Paus en Bisschoppen.
... wanneer wij onze Priesters niet waardeeren en beminnen.
... wanneer wij onze Priesters blijven belasteren.
... wanneer wij onze Priesters en Kerken niet financieel steunen.
... wanneer wij maar steeds herhalen, dat onze kloosters zoo ‘rijk?’ zijn.
... wanneer wij onze Liefdezusters niet altijd blijven waardeeren.
| |
| |
Iedereen zal wel begrijpen, dat een zoo ernstig-klinkende vermaning niet wordt afgedrukt, wanneer er geen reden toe is. Het wordt ten overvloede duidelijk toegegeven. Immers het zinnetje, dat den katholieken hunnen ondergang voor oogen houdt ‘indien zij hun priesters blijven belasteren’ wijst op de veronderstelling, dat deze katholieken op het oogenblik bezig zijn, hun priesters te belasteren. Ik vraag mij af: waarom?
Want wat het propaganda-orgaan van de R.K. Staatspartij daar schrijft, moge nu wel heel waar zijn, van den anderen kant bestaat het gevaar niet, dat men weigeren zal, te gehoorzamen aan de bisschoppen, eerbied te betuigen jegens de priesters, waardeering te hebben voor de liefdezusters, wanneer er niet een zekere onbevredigdheid heerscht.
Zoo eenvoudig, maar ook zoo duidelijk mogelijk wil ik dus vast stellen: zulk een onbevredigdheid bestáát.
Dit is een belangrijk punt, want aan den grondslag van hetgeen in Spanje geschiedt, vindt men eenzelfde onbevredigdheid, en al zal dit verschijnsel zich dáár veel heviger hebben voorgedaan dan bij ons, de aanwezigheid van eenzelfde oorzaak wijst op de mogelijkheid van eenzelfde gevolg. Voor wat de kerkelijk-katholieke verhoudingen betreft, acht ik het dan ook heelemaal
| |
| |
niet uitgesloten, dat zich na korter of langer tijd in ons land iets openbaren zal van denzelfden aard als zich in Spanje openbaarde. Het kost mij - hoe bitter het klinke - zelfs moeite te gelooven, dat zoo iets nog geheel vermeden kan worden. Wij leven, nu reeds, in een ‘crisis van het christendom’, en het is niet de gewoonte van een crisis, kalm en onopgemerkt te verloopen. Dit behoeft ons echter niet in een stemming van défaitisme te brengen. Juist het besef, dat wij leven in een crisis, moet ons verantwoordelijkheidsgevoel verscherpen en hierdoor onze offervaardigheid en onze daadkracht vergrooten. Zelfs al zou niet meer elk gevaar afgewend kunnen worden, dan nog is het beter en moediger, dit gevaar te voorzien en zich er tegen te wapenen dan zich neer te leggen bij de gedachte, dat het misschien al te laat is. Het beeld van Europa, dit mogen wij ons niet ontveinzen, ziet er ongunstig uit. Maar er moeten oorzaken zijn, die deze ongunstigheid verklaren. Niets helpt het ons, afschuw kenbaar te maken jegens despotische alleenheerschers als Hitler en Stalin, wanneer wij niet begrijpen willen, dat hun optreden mogelijk gemaakt is door tekortkomingen, begaan aan de zijde der ‘anderen’. Het komt er dus op aan, die tekortkomingen te kennen en te vermijden.
| |
| |
Welke zijn de oorzaken van de waargenomen onbevredigdheid bij de zoogenaamd gematigde groepen, die het uiterste radicalisme van links en rechts als een zware bedreiging voor het geluk der volkeren zien?
Zijn het inderdaad bij de katholieken de bisschoppen, de priesters en de liefdezusters, die reden tot ontevredenheid hebben gegeven? Zijn het bij de protestanten de dominees, bij de socialisten de partijleiders, aan wie de ontstemming moet worden toegeschreven? Of wordt niet op de hoofden van deze vertegenwoordigers der zoogenaamd gematigde groepen de schuld afgewenteld, die de geheele groep voelt? Ik geloof, dat dit laatste vaak het geval is. Zeker zullen er feiten aan te wijzen zijn, die aanleiding geven tot rechtmatige ontstemming over het gedrag der voormannen, hier of elders, en ik ben b.v. heelemaal niet overtuigd, dat de Spaansche geestelijkheid in haar religieus en sociaal optreden zonder eenige uitzondering voorbeeldig is geweest. Integendeel! Maar tot precies dezelfde soort ergernis wordt regelmatig aanleiding gegeven door de leiders van de zoogenaamd radicale groepen, en toch schijnt die sfeer van onbevredigdheid niet te heerschen in de wereld van communisten en fascisten, waar veel gedweept en weinig gecritiseerd wordt. Hoort men b.v.
| |
| |
de volgelingen van den heer Mussert over dezen toch geenszins buitengewonen man spreken, dan zou men denken, dat zij den aartsengel Michaël persoonlijk tot leider hadden. De waterstaats-ingenieur van de N.S.B. is immers ‘door God gegeven’, alsof de hemel er moeite mee had gehad, een zoo eminente persoonlijkheid af te staan aan het volk van Nederland! Hij is immers niet zoo maar toevallig geboren in het dorpje Werkendam! Neen, dit dorpje was zijn bakermat, omdat hier, in 1421, toen het Hollandsch Diep ontstond, het Zuiden van het Noorden werd afgescheiden, en omdat hij geroepen is, deze beide landsdeelen weder te vereenigen! Het wordt dan toch maar ernstig beweerd! (Het Nationale Dagblad, 17 Nov. '36.)
Wij mogen lachen om deze domme en kritieklooze beweringen, de vraag is, waarom de nazi's kritiekloos kunnen zijn, terwijl wij dit klaarblijkelijk, en terecht, niet kunnen zijn! Het is heusch niet uitsluitend angst, die hen dwingt, de evidente fouten en belachelijkheden van hun voormannen zonder kritiek voorbij te zien. Het is ook blinde bewondering bij velen en blind vertrouwen. Natuurlijk is het beter, te zien dan blind te zijn, ook al zou het bezit van twee goede oogen ons de kans op elke bewondering en op alle vertrouwen benemen. Natuurlijk is het beter, de waarheid
| |
| |
te zeggen, ook wanneer die voor de eigen medestanders hard klinkt, dan de waarheid te verzwijgen om in het gevlei te komen bij machthebbers. Vrijheid van kritiek is een voorwaarde der verantwoordelijkheid. Niemand kan immers verantwoordelijkheid aanvaarden voor hetgeen hij niet beoordeelen mag. Maar dit alles neemt niet weg, dat de kritiek bij ons een bestaande onbevredigdheid tot uitdrukking heeft gebracht, en dit is zoo reeds sedert jaren. Niemand van ons leeft in de blinde en verachtelijke tevredenheid van den dweper, die gaarne al zijn eigen verantwoordelijkheden overdraagt aan een zoogenaamden leider, van wien nog maar moet worden afgewacht, of hij op het dragen van zooveel verantwoordelijkheid berekend zal zijn. Maar als wij het eerlijk durven bekennen, is ook niemand van de onzen bevredigd over de verantwoordelijkheden, welke hij zelf te dragen heeft. Vandaar de vele en felle kritiek. Vandaar dat men priesters enleeraren en zoogenaamde ‘bonzen’ verantwoordelijk gaat stellen voor de schuld, waarin ieder zijn eigen aandeel zal moeten dragen.
Ik wil een beroep doen op degenen, die in ons land een zelfstandig verantwoordelijkheidsbesef bezitten, en die voldoende geestelijke kracht hebben om zelf schuld te bekennen, zonder zich te bemoeien met
| |
| |
de misschien grootere, maar wellicht ook kleinere schulden van anderen. Ik wil een beroep doen op degenen, die de wereld beter willen maken voor allen door allereerst er voor te zorgen, dat zij zelf beter worden voor allen. Ik wil den onbevredigden christen, die toch een heel goed christen kan zijn, in alle eerlijkheid vragen: wat heeft u in het christendom dieper ontgoocheld dan uw eigen gedrag? Den teleurgestelden mensch wil ik vragen: wat heeft u in de menschheid bitterder tegengestaan dan de smaak van uw eigen tekortkomingen?
Meent gij uw ontevredenheid over uzelf te kunnen overwinnen door u een man te kiezen, van wien gij u wijs maakt, dat gij - en dat wij allen over hem tevreden zullen zijn? Of meent gij haar te kunnen overwinnen door zelf degene te worden, die gij in het belang van uwe medemenschen en in het belang van de samenleving zijn moest? Geen afschuiven van deze noodzakelijke verantwoordelijkheid op een zoogenaamd ‘verantwoordelijken leider’ zal baten, want zulk een afschuiven kan nooit blijvende resultaten hebben, zelfs niet al was de leider de beste en edelste, die maar eenigszins mogelijk zou zijn. Voor het heil van de geheele menschheid is ieder mensch mede verantwoordelijk, en het is allereerst een lafheid, deze verantwoordelijkheid te
| |
| |
willen overdragen aan een klein getal ‘dictatoren’. Het is een gevaarlijke lafheid bovendien, want men moet maar blindelings aannemen, dat deze dictatoren, wanneer ze de macht eenmaal in handen hebben, haar niet misbruiken zullen voor doeleinden, die tegen het heil van de menschheid rechtstreeks indruischen.
Een bepaalde propaganda meent ons te kunnen doen gelooven, dat alleen de dictatuur in staat zou zijn, ons land te behoeden voor een burgeroorlog, zooals in Spanje uitbrak. Deze voorstellingswijze is valsch en belachelijk. De Spaansche burgeroorlog is voorbereid door de dictatuur van Primo de Riveira, 1923-1930, die geen van haar groote beloften kon inlossen, doch het heele land in weinig tijds verarmde, de monarchie in discrediet bracht, en de volgende regeeringen stelde voor dringende vraagstukken, welke alleen de jaren zullen oplossen. Het feit, dat in eenige landen van Europa de pogingen van dictators om de absolute macht in handen te krijgen, althans tijdelijk (voor hoe lang?) met succes bekroond schijnen, heeft bij velen de meening gevestigd, dat de dictatuur de veiligste regeeringsvorm zou zijn. Hoe anders leert de geschiedenis! De meeste dictaturen, die tot heden bekend zijn, hebben een jammerlijk einde gevonden in menschonteerende bloedbaden, zonder het geluk der mensch- | |
| |
heid te verzekeren. Ze hebben een nasleep van diepe ellende gehad. Aan de ergste corruptie, vooral van den ambtenarenstand en van de militairen, gaf de dictatuur in alle eeuwen voedsel. Gewoonlijk eindigde zij in oorlog of in burgeroorlog. Deze schijnvorm van de monarchie was nooit iets anders dan een tragische nood-oplossing, wier tragiek zich bloedig wreekte op de geheele burgerij. In alle tijden is de dictatuur voortgekomen uit de ontaarding van de democratie, en deze ontaarding bestond in de verduistering van het verantwoordelijkheidsbesef.
Geenszins ontken ik de mogelijkheid, dat Nederland ‘een tweede Spanje’ worden zal, doch het kan met Nederland eerst zoover komen, wanneer ook dit land zijn Primo de Riveira zal hebben gekend. Zoover zijn wij nog niet. Doch het kàn zoover komen. En het zàl zoover komen, indien er niet een einde wordt gemaakt aan de onbevredigdheid, welke men in alle kringen van de bevolking waarneemt.
Hoe is echter het einde dier onbevredigdheid te bereiken? Zeker niet door de critische stemmen te smoren. Indien er aanleiding is tot kritiek, zal deze kritiek door de verstandigen worden uitgesproken, eenvoudig omdat het rechtsgevoel hun het zwijgen verbiedt. Mogen zij niet spreken
| |
| |
in het openbaar, en een loyale oppositie vormen, ze zullen spreken in de binnenkamer en uit hun gesprekken zullen de samenzweringen ontstaan, die altijd de oorsprong waren van bloedige omwentelingen. De onbevredigdheid zal eerst eindigen, indien haar oorzaken worden weggenomen. Ik pleit in het geheel niet voor het zinledige tevredenheidsgevoel van den zelfvoldanen burger. Ik geloof integendeel, dat juist zulke zelfvoldaanheid, zoodra ze in zekere kringen heerscht, de onbevredigdheid opwekt en verhevigt. Ik pleit voor de samenwerking van alle verantwoordelijke lieden ten goede. Is zulk een samenwerking te bereiken in een land, waar principieele meeningsverschillen van diep-ingrijpenden aard de bewoners van elkander scheiden?
Ik ben overtuigd, dat zij inderdaad in zulk een land te bereiken is, en wel juist op basis van de principialiteiten. Hoe beginselvaster de verschillende groepen hun eigen beginsel voorstaan, hoe vuriger en consequenter zij dit beginsel beleven en verwerkelijken, hoe lichter zij tot elkander zullen naderen. Dit is mijn vaste overtuiging, en deze overtuiging wordt gesteund door de gegevens van de ervaring. Overal, waar het beginsel de beweegkracht is van het leven, brengt het vruchten voort. Waar het echter de aanleiding wordt tot doodsch conservatisme, belemmert het den voortgang
| |
| |
van het leven. De letter gaat er heerschen over den geest, en het is de letter, die doodt, doch de geest, die levend maakt.
Wat beteekent het christendom voor den individueelen christen, wat beteekenen het leven en de menschheid voor elken afzonderlijken mensch? Ziedaar de vraag, waarover het in werkelijkheid gaat. Het is geen politieke vraag, en de politiek is ook niet in staat, deze diepe levensvraag op te lossen. Hoe belangrijk zij ook moge wezen, eigenlijk is de politiek toch niet meer dan een betrekkelijk zwak uitdrukkingsmiddel voor de ideeën, die het leven beheerschen. De politiek past deze algemeene ideeën toe op een bepaald terrein, waarvan ik het belang allerminst wil ontkennen of miskennen, maar toch ook weer niet overschatten. De politiek is afhankelijk van de beginselen en ze zal sterker en beter en heilzamer zijn, naarmate deze beginselen sterker en zuiverder en met grooter aandacht voor het algemeene heil worden beleefd.
De moderne mensch is onbevredigd en ontgoocheld, omdat hij de kracht niet meer vindt tot consequente beleving van zijn beginselen. Hij leeft niet meer ingetogen en volgens het beginsel. Hij leeft verstrooid en volgens de omstandigheden. Dit is de reden van zijn ongeluk. Dit is ook de reden, waarom jonge menschen uit alle
| |
| |
groepen overloopen naar de radicale groepeeringen, die een nieuwe vurigheid in het vooruitzicht stellen. Ze verwachten uit hun eigen beginselen geen geestdrift meer, en verloochenen deze beginselen, of misleiden zich met den waan, dat ze deze beginselen zullen verzoenen met hun oorspronkelijke denkbeelden. Gewoonlijk worden deze overloopers niet door beginselvastheid bestuurd, maar door een min of meer bewust opportunisme. Zij geven echter uitdrukking aan de heerschende onbevredigdheid en bewijzen het duidelijkst, dat deze onbevredigdheid bestaat. Zouden inderdaad zooveel jongeren in geheel Europa zich naar het linksche radicalisme hebben gewend, indien zij bij het christendom, dat zij aanvankelijk beleden, de consequente doorvoering hadden gevonden van de beginselen, die het evangelie stelt aan de maatschappelijke samenleving? Zouden zooveel anderen het rechtsche radicalisme hebben verkozen, indien zij bij dit christendom de levende liefdesmystiek hadden gevonden, wier afwezigheid zij nu trachten te vergoeden door trouw aan de valsche mystiek van de ras-ziel? Wat hen van ons heendrijft, is een diepe teleurstelling over de wijze, waarop wij onze beginselen beleven. Alvorens hen te schelden voor onverstandigen en verraders, past het ons, te onderzoeken, in hoeverre wij zelf onze beginselen niet
| |
| |
verrieden door ze in ons te laten sterven tot de starre doodschheid van een conservatieve letter-vergoding, die den geest miskent. Het zullen zeker niet altijd de nobelste bedoelingen zijn, die hen heendrijven naar iets nieuws. Doch zijn het wel altijd de nobelste bedoelingen en de zuiverste karaktertrekken, die ons doen vasthouden aan iets ouds?
De Spaansche burgeroorlog van 1936 stelt ons in geweten voor deze quaestie, die heusch niet alleen een staatkundig vraagstuk is, doch een vraagstuk omtrent het algemeene verantwoordelijkheidsbesef.
Het afsterven van de beginselvastheid is een der oorzaken van dezen burgeroorlog geweest. Voor wat de katholieke beginselen betreft, wordt dit in duidelijke woorden toegegeven door den wetenschappelijk-onpartijdigen Dr. Johan Brouwer, zelf een vurig katholiek, in zijn werkje over ‘De Spaansche Burgeroorlog, zijn oorzaken en mogelijke gevolgen’ (Paul Brand, Hilversum, 1936). Hij schrijft daarin omtrent de katholieke geestelijke leiding in Spanje:
‘Zij is sinds eeuwen ernstig in gebreke gebleven, zij is in haar politieke en economische machtspositie verstard, het geestelijk leven is goeddeels uit haar geweken, haar evangelische ijver is verflauwd, zij is van het volk vervreemd,
| |
| |
zij is buiten de nooden van den tijd gebleven’ (blz. 85).
Ernstiger en duidelijker kon wel niet worden aangeduid, welke de oorzaken zijn van de diep-ingrijpende onbevredigdheid, die in verschillende gruweldaden van het oorspronkelijk-katholieke volk van Spanje tegen kerkelijke waardigheidsbekleeders tot uitdrukking kwamen. Het spreekt vanzelf, dat men zulke gruweldaden moet afkeuren. Doch méér dan zulke gruweldaden is te vreezen de bestendiging van de maatschappelijke wantoestanden, die er de aanleiding toe gaven, en die door Dr. Brouwer in zijn genoemd boek op schrijnende wijze worden beschreven.
Men moet vooral niet denken, dat een zoo fatale gebeurtenis als de Spaansche burgeroorlog zich plotseling voordoet, zonder dat er iets aan is voorafgegaan. In de geschiedenis der menschheid wordt alles voorbereid ... door de menschen. Die menschen zijn wij. Of Nederland ‘een tweede Spanje’ worden zal, ligt niet aan dezen of genen ingenieur. Het ligt aan ons. Het ligt aan ieder van ons persoonlijk, en het ligt aan ons allen tezamen: aan de wijze, waarop wij samenleven. Verflauwen wij in onzen ijver voor de beginselen, die wij belijden, dan bereiden wij de kansen voor van degenen, die hún beginselen - ook
| |
| |
als ze met het heil der menschheid onvereenigbaar zijn - met geestdrift propageeren.
Het is thans niet mijne bedoeling, een verdediging te schrijven van de katholiekchristelijke wereldbeschouwing, doch ik meen goed te doen, door te wijzen op eenige algemeene beginselen, die in de geschiedenis van Europa hebben gegolden als belangrijke cultuurfactoren en die men terugvindt in den Bijbel. Want van de nieuwe beleving dezer oude Bijbelsche waarden, die nooit hun belang voor de menschheid verloren, acht ik de toekomst afhankelijk. Het zijn de beginselen van vrijheid, van rechtvaardigheid en van liefde. Tengevolge van talrijke historische misverstanden is menigeen er toe gekomen, te denken, dat wij katholieken de erfvijanden van elke menschelijke vrijheid zouden zijn, en dat de Europeesche menschheid in de katholieke middeleeuwen geen enkele gedachtevrijheid genoot. Wie deze opvatting toegedaan is, kent het katholicisme en zijn geschiedenis slecht. De zoogenaamde dictatuur van de Kerk over de gedachtevrijheid was zeker minder streng dan de dictatuur van het eerste het beste avondblad over de gedachtevrijheid, want zulk een lijfblad schrijft precies voor, hoe men personen en toestanden te beoordeelen
| |
| |
heeft. Waar persvrijheid bestaat, is dit niet zoo bezwaarlijk, doch waar slechts één enkele meening wordt toegelaten tot de dagbladen, daar is het met ieder zelfstandig oordeel en dus met ieder zelfstandig verantwoordelijkheidsbesef gedaan. Het ethische begrip der zelfstandige verantwoordelijkheid is een dier ‘evangelische’ begrippen, die de belangrijkste factoren van de Europeesche cultuur zijn geworden en het heden ten dage nog zijn. Waar dit begrip bewust en vurig in practijk wordt gebracht, daar is geen verwording te vreezen.
Op dit beginsel steunt het Bijbelsche rechtvaardigheidsbegrip. Omdat elk mensch verantwoordelijk is voor zijn daden, is elk mensch verantwoordelijk voor het geheele leven van de menschheid, want hoe onbeteekenend onze persoonlijke daden ook lijken, ze zijn een onderdeel in het geheel der menschelijke verrichtingen, die de samenleving ten goede of ten kwade leiden. Het rechtvaardigheidsbegrip, dat een sociaal begrip is, maakt ons mede-verantwoordelijk voor het lot der andere menschen. Een derde beginsel, dat wederom op de begrippen van vrije verantwoordelijkheid en van verantwoordelijken rechtvaardigheidsplicht steunt, is het beginsel van de liefde. Dit universeele beginsel is niet alleen sociaal, het is een mystiek beginsel. Het heeft tot grondslag de gedachte der onver- | |
| |
brekelijke verbondenheid van den afzonderlijken mensch met de geheele menschheid. Iemand, die geheel uit deze gedachte lééft, kan niet onrechtvaardig of egoïstisch zijn. Hij zal er zich, gedwongen door de kracht van die mystieke liefde, vanzelf op toeleggen, in zijn eigen hart al die neigingen en gevoelens te onderdrukken, die in strijd zijn met de stoffelijke of geestelijke belangen van zijn evenmenschen. De zoogenaamde ras-mystiek van het nationaalsocialisme, is een schandelijke verbastering van dit universeele beginsel der onderlinge verbondenheid.
Door deze drie beginselen van vrijheid, rechtvaardigheid en liefde, is de Europeesche cultuur tot stand gekomen en van deze drie beginselen is haar behoud afhankelijk. Maar dit behoud is niet verzekerd, wanneer deze beginselen in de maatschappelijke samenleving verstarren tot een doode letter. Hier, en hier alleen, ligt het gevaar, dat ons werkelijk bedreigt. De levenskracht van deze groote leidende ideeën der menschheid is afhankelijk van ieder mensch afzonderlijk. Elk mensch is er voor verantwoordelijk. Hij kan aan die verantwoordelijkheid een zekere, maar zwakke uitdrukking geven door zich aan te sluiten bij een groep goedwillenden, doch dit is slechts een enkel middel. Er wordt van ieder mensch méér verwacht. Er wordt
| |
| |
verwacht, dat hij zich in zijn persoonlijk en in zijn openbaar leven geheel door deze beginselen zal laten leiden, dat zij het leven van zijn leven zullen worden, dat hij ze behoeden zal tegen verstarring en ondergang. Het is de tragiek van het hedendaagsche Europa, dat de burgerij der negentiende eeuw deze waarheid onvoldoende heeft begrepen. Hetgeen men ‘de crisis van het christendom’ noemt, vindt hier zijn oorzaak. De sociale en economische ontreddering onzer dagen is een gevolg van de veronachtzaming dezer verantwoordelijkheid. In Spanje heeft zich dit tragisch gewroken. Het zal zich overal wreken, waar men de les van Spanje niet verstaat. Het zal zich in dat geval ook in Nederland wreken, en in dat geval zal Nederland werkelijk ‘een tweede Spanje’ worden. Het heil van ons volk ligt niet bij een of anderen man, dien men met onverantwoord heilgeschreeuw op straat begroet. Het heil van Nederland ligt bij het zelfstandige verantwoordelijkheids-bewustzijn van de Nederlanders.
ANTON VAN DUINKERKEN.
|
|