De Gemeenschap. Jaargang 12
(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
M Argites.
| |
[pagina 499]
| |
gediend om een netelig vraagstuk te vermijden en den weg van den geringsten weerstand te kiezen. En aldus heeft het bleek fantoom der ‘nationale eenheid boven staatkundige verdeeldheid’ gewaakt voor de zuiverheid onzer liberale grondwettige instellingen. Waarschijnlijk ook hebben opportunistische bezwaren van degenen, wier staatkundig geweten niet zoo geplaagd wordt door overtuigingen van democratische orthodoxie, het gevallen regeeringsbesluit op zijn minst genomen vergemakkelijkt. Immers wie garandeert dat bepaalde maatregelen, die heden tegen Vova of De Tribune zouden worden genomen, niet morgen aan den dag konden worden aangewend tegen de socialistische of een deel der radicale R.K. pers bij een van haar periodieke woedende uitvallen tegen het huidig bewind-Colijn? Wie staat zelfs in voor de veiligheid van conservatieve en liberale bladen, tegenover een mogelijke Roomsch-Roode of Volksfrontregeering? Eenmaal een dergelijke discretionnaire bevoegdheid van zoo geweldige politieke consequentie toegekend, zelfs aan de hooggeroemde onafhankelijke en ‘onpartijdige’ Nederlandsche rechterlijke macht, eenmaal het beginsel van willekeur vastgelegd in de wet - en er dreigt gevaar voor elke partij die bij een keeren van het getij in de oppositie, dus in de minderheid kan worden gedrongen. Grooter gevaar voor die partij, welke haar macht voornamelijk ontleent aan haar getalsterkte in de representatieve lichamen en in de uitvoerende of rechterlijke colleges slechts schaarschen invloed bezit... Democratische beginselvastheid bij eenigen, angst voor het mogelijke en onbekende bij velen, hebben dus een voorstel om hals gebracht, dat juist gericht scheen tegen vreeswekkende extremisten en belagers der democratie. Liever de democratie vernietigd dan aan het heilig beginsel getornd, schijnen sommigen te zeggen. Liever bandeloosheid voor allen dan de eigen vrijheid bedreigd, prevelen anderen. Liever géén of een zwak en spora- | |
[pagina 500]
| |
disch optreden dan aan het schibbolet van mijn ‘nationaal’ kabinet geraakt, verzucht de leider. Het teekent de innerlijke zwakte en tweeslachtigheid eener regeering, wier leider bij tijd en wijle zoo gaarne van den autoritairen toren blaast en juist de zorg voor een krachtig gezag als mandaat van zijn kiezers ontving. Het teekent echter ook de tweespalt en het onontkoombaar dilemma, waaraan de politieke democratie in het huidig tijdsgewricht is blootgesteld.
Immers, wat ook geestdriftige bewonderaars aan voordeelen in de democratie mogen tellen of gelaten verdedigers in andere stelsels aan nadeelen ontdekken, één zaak moeten allen bekennen: dat in de verwarring van het heden en vergeleken bij andere regeeringsvormen, de democratie buitengemeen kwetsbaar is. De parlementaire democratie is als een spel dat slechts zóó lang kan gespeeld worden, als de tegenstanders of partners in de waarde er van gelooven en de spelregels eerbiedigen. Deze vergelijking is niet ongepast voor wie bedenkt, hoezeer de zin voor sportiviteit en fair-play niet minder dan de eerbied voor het non-conformistisch geweten inhaerent waren aan den bloei van dit typisch Angelsaksisch stelsel. Meest loyale oppositie, aanvaarding van het eenmaal gevallen meerderheidsbesluit zijn in haar soort even willekeurige conventies als het geloof aan het Godbegenadigd koningschap of de mythe van den onfeilbaren leiderGa naar voetnoot1): een doen alsof het zoo ware, een zich gronden op irrationeele afspraken, zonder welke iedere menschelijke regeeringsvorm, uit den aard der zaak gebrekkig en onvolmaakt, nu eenmaal niet kan | |
[pagina 501]
| |
werken. Wat echter aan te vangen met tegenstanders, die de afspraken verwerpen en slechts als middel beschouwen tot het tegenstrijdige doel? die de spelregels slechts gebruiken om het spel zelf te brouilleeren? die de heiligste goederen der democratie, als daar zijn de vrijheid van meeningsuiting, van vereeniging en vergadering, op even onovertroffen als gewetenlooze wijze uitbuiten met het doel, ze later om hals te brengen? die democratische bandeloosheid tot het uiterste wenschen door te voeren, om deze in haar tegendeel te doen verkeeren? die niet op oordeel en gezond verstand maar op domheid en vooroordeel appelleeren en doelbewust de onzichtbare lijn overschrijden, welke de volksvoorlichting scheidt van de demagogie, de propaganda van de terreur over de geesten? Kortom: die de vrijheid slechts misbruiken, om haar te vernietigen? - Het is begrijpelijk, dat de voorstanders der democratie, aldus in de eigen veste belaagd en gewaarschuwd door recente buitenlandsche voorbeelden, naar middelen omzien van verdediging en verzet. Twee wegen staan daartoe open. Men kan de krachten van afweer versterken onder het motto, dat zwakte van bewindvoering niet per se tot het wezen der democratie behoort en krachtige gezagshandhaving niet enkel het monopolie vormt van dictatoriaal geregeerde landen. Men kan met bloedend hart en noodgedwongen, geliefde vrijheden inperken of misbruiken daarvan met bepaalde garanties omringen; zooals het voorstel der staatscommissie een bescheiden poging in die richting was. Men kan echter ook aan een meer positieve bestrijding de voorkeur geven en grooter heil verwachten van een versterking der innerlijke krachten, waarop de democratie is gegrond. Beide methodes echter brengen eigenaardige consequenties met zich mee. Een politiek van de sterke hand en waakzaam, krachtig ingrijpen dreigt spoedig te gaan in de richting van het verfoeide autoritair regiem. Men | |
[pagina 502]
| |
kan natuurlijk bekwame juristen aan het werk zetten en een stel bepalingen ontwerpen, waarbij theoretisch althans aan het beginsel der vrijheid niet al te zeer wordt geraakt. Het komt er maar op aan met welken geest e rechterlijke macht bezield is, die deze bepalingen heeft uit te leggen. Zal deze niet van den kant der uitvoerende macht in bepaalden zin te beïnvloeden zijn en zullen wettelijke contrôle en garantie dan steeds afdoende blijken? Onmerkbaar haast verschuift de grens welke ligt tusschen de onafhankelijke rechterlijke uitspraak volgens de wet en het zuiver politioneel ingrijpen van hooger hand, om redenen van staatsbelangGa naar voetnoot1) Zulk een vorm van krachtige democratische bewindvoering zal op het huidig tijdstip minstens den schijn op zich laden den dictatorialen stijl te imiteeren. Elke ontrouw aan het vrijheidsbeginsel, hoe noodzakelijk en gewettigd ook, geldt dan als inconsequentie, die zeer ongunstig afsteekt bij het klaar en doelbewust handelen vanuit een volkomen anders geaard princiep. Elke maatregel die de politieke vrijheid beperkt zal sommigen te doortastend schijnen, anderen niet vergaand genoeg; op den langen duur kan hiervan alleen een gezagsbeschouwing profiteeren, waarnaar dit halfslachtig bewind zich bewust of onbewust richt. Daarenboven loopt men gevaar de geesten te gewennen aan een politiek en regeeringsstijl, die men juist had willen bestrijden. Het is niet alleen op het terrein van | |
[pagina 503]
| |
den afweer dat de parlementaire staten de oneerlijke concurrentie ondervinden van dictatoriaal geregeerde landen. Reeds lang is men het eens dat in de Westersche democratieën het politieke organisme te stroef en te langzaam werkt tegenover de gecompliceerdheid der maatschappelijke problemen: alom vraagt men om een gezag, dat met grooter doortastendheid en efficiency weet te handelen. Hervorming in dit opzicht, zij het met inachtneming van de rechten der onderdanen, hun vrijheid en zelfbepaling, zal wederom den schijn hebben te zijn ontleend aan een systeem, waar eenheid en resoluutheid van leiding tot in het uiterste zijn doorgevoerd, met vernietiging daarnaast van die goederen, welke de democratie wenscht te behouden. In tijden van beroering loopt elke gematigde poging tot vernieuwing van het staatsbestel gevaar, de zuiging te ondergaan van het krachtiger, meer revolutionnaire beginsel of schept in ieder geval een rijken voedingsbodem daartoe. Zoo kan men met recht beweren dat de presidentieele regeering-Brüning, gehandhaafd voor de verdediging der republiek van Weimar en door den stilzwijgenden steun der sociaal-democraten geduld, het denkbeeld vertrouwd heeft gemaakt van den decreteerenden bewindvoerder, de geesten heeft voorbereid op het semidictatoriaal optreden van von Papen en den machtstaat van het Derde Rijk. Duitschland ontwaakte niet op zekeren dag onder een autoritaire regeering: jarenlang waren de leidende ideeën in deze richting geleid. Zoo heeft ook de decretenregeering-Dollfusz den weg gebaand voor diens later clericaal-fascistisch regiem. Zoo hebben ook in de Westersche democratieën, onmachtig de dringendste vraagstukken op te lossen volgens de regelen der oude tactiek, noodverordeningen en buitengewone volmachten ons gewend aan een verzwakking van den parlementairen invloed, als tot voor kort niet mogelijk scheen. Zoo zou zelfs een krachtdadig bewind-Colijn wel eens kunnen blijken niet tegen maar | |
[pagina 504]
| |
vóór een ev. dictatuur der N.S.B. gewerkt te hebben. Men onderschatte toch niet de omwenteling, door bepaalde voorbeelden van hoogerhand zoo gemakkelijk in het politieke waardeoordeel bewerkt. De stroom, eenmaal van richting veranderd, keert niet licht in de oude bedding weer. Nog altijd is het gevaarlijk den duivel met Beëlzebub uit te drijven. Men haalt den tegenstander gewoonlijk niet den wind uit de zeilen, door een of ander uit diens programma over te nemen. Integendeel dit stuwt vaak temeer tot volledige verwezenlijking ervan...
Daarom geen ontrouw aan het beginsel, zelfs niet om het beginsel te redden. Liever onder den voet geloopen, dan een transigeeren met den vijand, dat van concessie voert tot compromis, van compromis tot gelatenheid en berusting. Niet in negatieve bestrijding, doch in positieve bezinning op eigen waarden en krachten, worde de redding gezocht der bedreigde democratie. Aldus de ware en ongetwijfeld meer helderziende democraten. Het is zeer zeker een sympathieke geesteshouding, die in het eigen stelsel speurt naar elementen van regeneratie en noodoplossingen van de hand wijstGa naar voetnoot1). Elk gezond organisme draagt de kiemen tot herstel in zichzelf. Het is echter moeilijk te zien hoe op het gebied der politieke structuur een genezing van den zieken staat kan worden gevonden, zonder toediening van heterogene elementen als een krachtig werkend medicijn. Een formule als: een sterk gezag naast gezonden volksinvloed, beteekent in haar algemeenheid en vaagheid juist niets, of staat voor den meest ondemocratischen uitleg open. De tijden zijn er heusch niet naar voor een wankel evenwicht tusschen parlement en ministerie, | |
[pagina 505]
| |
regeerders en geregeerden. Hier geldt het een keuze te doen. Wil men overmacht van het parlement, dus van de partijen behouden, dan zal men nadeelen als traagheid van beraadslaging en discontinuïteit van handelen op den koop toe moeten nemen. Wil men vóór alles doeltreffendheid en efficiency van bestuur, dan zal de ‘gezonde volksinvloed’ daarbij een veer moeten laten. Tertium non datur en in dezen tijd van ordening en planmatig herstel, waarom het economisch-maatschappelijk leven roept, lijkt de keuze niet twijfelachtig. Anders staat het wellicht op het gebied van den politieken strijd. In de botsing met de autoritaire systemen heeft de democratie haar kans zich op eigen krachten te redden en haar innerlijken bestaansgrond te bewijzen. Tegenover de nietsontziende propaganda van bewegingen, die aansturen op de dictatuur - en ik reken hieronder de beide extreme stroomingen die men kortweg de fascistische en communistische noemt - is het zeker méér democratisch de redding te verwachten van een gezonde volksvoorlichting dan van politioneele methodes. De ware democratische volksleiding is ongetwijfeld, slagwoord en brallende leuze te beantwoorden met de sluitrede en het nuchter betoog, tegenover een prikkeling der sentimenten een beroep te doen op het gezond verstand, tegenover een uitbuiting der belangengroepeeringen het geloof te stellen aan de onoverwinnelijke idee. De autoritaire staatsbeschouwing is in haar diepsten grond gebaseerd op een wantrouwen in de menschelijke natuur, de democratische daarentegen zoekt haar kracht in een optimistisch vertrouwen. Waar de dictatoriale propaganda van een vaak cynische verachting der massa blijk geeft, is het de taak der democratie te bewijzen dat haar vertrouwen in het oordeel van het publiek geen overschatting beteekent. De democratie zal tenslotte gered worden, als haar adepten zich de hooge eischen waardig toonen, die zij stelt. Het is hier dat voor het oogenblik gerechtvaardigde | |
[pagina 506]
| |
twijfel rijst. Alles hangt immers af van de kwaliteiten van leiders en volgelingen. Een democratisch staatsbestel kan onmogelijk goed functionneeren zonder een klasse van bekwame leiders, onbaatzuchtig en geacht of wier belangen althans met het gemeenebest onverbrekelijk zijn verbonden. Anders gesteld: een volksregeering is onbestaanbaar zonder een leidende aristocratie of oligarchie, die tegelijk haar ervaren dienaresse is. Dat vormt juist de kracht der Engelsche democratie, waar een traditioneele regentenstand, opgevoed voor den publieken dienst en steeds vernieuwd in zijn elementen, aan het hoofd staat der politieke beweging in de eeuwig jeugdige conservatieve partij en daarnaast in de regeeringslichamen en administratie allen invloed bezit. Sinds de verschuivingen, teweeggebracht door algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging, is in ons land een scheiding ontstaan tusschen de liberale regentenklasse en de heerschende politieke kongsie; een spanning tusschen den regeeringswil, speciaal der beide grootste parlementaire fracties, en de krachten van weerstand of redres der uitvoerende organen; een tegenstelling, die veel van de tweeslachtigheid van het huidig bewind verklaart en aanduidt waarom uit de nieuwgekozen partijen wellicht bekwame volksleiders en tactici, zoo weinig staatslieden en regeerders zijn voortgekomen. Het is voor de democratie een verheugend feit, dat over het algemeen onkreukbare en eerlijke politici in ons partijleven den toon aangeven en fatsoen en beschaving handhaven. Het is maar jammer dat deze brave, goedwillende lieden geroepen kunnen worden als zeer middelmatige bestuurderen op te treden. Het prestige van den partijleider is niet bestand tegen diens mislukking als regeerder: want nog steeds vormt het succes den toetssteen van elk politiek beleid. En wat de ‘regentenklasse’ betreft, het is hoogst bedenkelijk als de feitelijke regeerders bij een voortbestaan van het zuiver democratisch regiem slechts matig geïnteresseerd zijn. | |
[pagina 507]
| |
Rest nog het vraagstuk van de massa of het publiek. Zal de hooggeroemde volksontwikkeling in onze Westersche democratieën afdoende waarborg zijn tegen den zwijmel en den roes van mythe en valsch sentiment? Zal zelfs de traditioneele nuchtere zin van het Nederlandsch volkskarakter, zoo afkeerig van uitersten, bestand blijken tegen de verlokkingen van het politieke avontuur. Is de politieke scholing der massa wel zóóver doorgedrongen, de openbare meening in die mate ervaren en intelligent, dat demagogen geen kans maken? Bestaat de algemeene ontwikkeling niet vaak in een oppervlakkige schijnkennis, die het nadenken ontbeert en het oordeelen heeft verleerd? De strenge woorden van Huizinga over het infantilisme van den publieken smaak en de huidige verwarring van het oordeel schijnen de bittere uitspraak te bevestigen van Charles Benoist: dat men toch niet in een opvoeding van het algemeen stemrecht moet gelooven. Men meene niet, dat b.v. Hitler zijn propagandamethode, die zich bewust op het laagste peil van intelligentie der toehoorders richt, zelf heeft uitgevonden; naar eigen bekentenis heeft hij ze ontleend aan de propagandageschriften der geallieerde mogendheden en van de sociaal-democraten: Northcliffe en de roode demagogen waren zijn leermeesters in het vak. Het lijkt wel of de historische wet, die Aristoteles reeds formuleerde, wederom bewaarheid gaat worden: dat de democratie, tot demagogie vervallen, ook door demagogie om hals zal worden gebracht en in haar tegendeel: de tyrannie verkeeren. Maar stel dat de openbare meening nog betrekkelijk gezond is - hebben honderd jaar van eenzijdig rationalistisch volksonderwijs wel voldoende zorg gedragen voor een overeenkomstig hoogen bloei van burgerlijke en moreele deugden? Zal het oordeel onvertroebeld blijven, indien de levensbelangen worden geraakt, indien voortgaande crisis en verarming een klasse van wanhopigen aankweekt? Is de zedelijke volkskracht wel | |
[pagina 508]
| |
bestand tegen een uitbuiten van de ellende of een opzweepen van de passies? Is een overprikkeling van het nationaal sentiment en het succes, door deze massale gevoelssuggestie behaald niet juist een bewijs, dat hier voldoening werd gegeven aan een schrijnend gemis in de volksziel, die haakt naar overgave en offers en door een collectieve trots voor velerlei ontbering schadeloos wordt gesteld? Is het niet zoo, dat de nieuwe demagogen, behalve op de bekende ondeugden der massa, ook op haar ongeweten en onverbruikte deugden speculeeren? Voeg hierbij dat de democratie waarlijk den tijd niet mee heeft: in vele landen afgeschaft, elders in het defensief gedrongen. Want afgezien van de bekoring welke het nieuwe als zoodanig op de jeugd (en de vrouwen) uitoefent, staat daar het nuchtere feit, dat de volksregeering voor allen en door allen geen lichtend ideaal meer is van een verre toekomst, maar een realiteit van het heden, die als alle menschelijke werkelijkheid zwakheden en feilen vertoont. Het naïeve geloof en blijmoedig optimisme der eerste proselyten heeft plaats gemaakt voor een berustend vergoelijken of hopeloos: wat dan? van wijze politici. Een nieuwe droom der menschheid, het beeld van een nieuwen heilstaat is aan den einder opgegaan, om in den eeuwig wisselenden cyclus van bloei en ondergang der menschelijke systemen te treden. Wat eens de partij van den vooruitgang was, zal weldra die zijn van het behoud. Conservatisme nu is maar zelden een bezielend credo, vaker echter een dekmantel voor traagheid en eigenbaat. Vele leiders hebben hun vertrouwen in de volstrekte waarde der democratische beginselen verloren: men behoeft deze politici slechts in hun intieme gesprekken te beluisteren. De geschiedenis nu leert dat een revolutie reeds is voltrokken en een souverein onttroond, als de wachters rond den troon innerlijk versagen of twijfelen aan hun ‘goddelijke’ rechten. Hoe verleidelijk bovendien is voor menig volksleider het vooruitzicht, de massa die hij leerde | |
[pagina 509]
| |
verachten niet meer te beïnvloeden in den moeizamen en aanhoudenden partijstrijd, maar door het veilig apparaat der regeeringspropaganda! Hoe welkom deze vereenvoudiging van het vraagstuk voor dengene, die in het spel der vrije discussie niet meer gelooft! In elk partijleider, klein of groot, steekt potentieel de dictator.
Men meene niet, dat deze sombere beschouwingen voor Frankrijk of België mogen gelden, maar de toestand in Nederland zooveel rooskleuriger is. Men moet zich vooral niet vergissen in de motieven en factoren, die in ons land de betrekkelijke rust en stabiliteit van het partijleven bepalen, als waren deze een bewijs voor de ongebroken kracht van het democratisch bewustzijn. Slechts bij vrijzinnig-democraten en een deel der militante socialisten wordt de democratische ideologie van vrije partijvorming en discussie nog in haar zuiveren vorm beleden, waaraan dan de beginselen van het vrijzinnig-protestantisme een geestelijken ondergrond verleenen.De krachten die voorloopig althans de Nederlandsche partijverhoudingen stabiel, anderen zullen zeggen: verstard houden, gaan voor een goed deel uit van princiepen, die in wezen ondemocratisch zijn. Te weten: het theocratisch beginsel der kerkelijke partijen, die vóór alles het belang van godsdienst of kerk in het oog moeten houden èn het solidariteitsgevoel der maatschappelijke klasse, die in de roode vakvereenigingen georganiseerd stemt op de S.D.A.P. Niet zoozeer het staatkundig programma als het godsdienstig of maatschappelijk belang, méér de verdediging van het bestaande als de verwezenlijking van het gewenschte vormt de drijvende kracht van deze partijen, die in haar beste oogenblikken steunen op het gezagsargument of de dwang van het hooger beginsel en bij haar slechtste momenten op groepsegoïsme of terreurGa naar voetnoot1). Nog altijd staat het politiek | |
[pagina 510]
| |
partijleven in ons land onder den ban der gevoelsmotieven, gewekt door schoolstrijd en klassenstrijd; deze zijn het die de democratie, tot haar geluk, nog sauveeren. En het is een bange vraag, hoelang zij bestand zullen blijken tegen de groeiende roep om nationale eenheid en de overspanning der vaderlandsliefde. Zoodra de nationalistische staatsidee, als gerechtvaardigde reactie, het klassebewustzijnzal hebben ingetoomd en gelijk een nieuwe ketterij het godsdienstig gevoel verzwakt, ziet het er somber uit, ook voor de Nederlandsche parlementaire democratie. Reddeloos zal zij zijn overgeleverd aan de ontbindende tendenzen, die in haar binnenste woelen.
Met dat al is de positie der democratie in het algemeen verre van gunstig. Gehavend door den tijd, besprongen van binnen en van buiten, ziet zij zich bovendien voor de meest onaangename keuze gesteld, zooals het gejaagde wild niet wetend wat erger is: van den hond of van de kat te worden gebeten. Tusschen de klip van al te krachtige gezagshandhaving en het moeras van verslapping der waakzaamheid, zoekt zij zich moeizaam een weg. Als zij lijfsbehoud poogt te vinden in een politiek van de sterke hand en resoluten afweer, haalt zij den tegenstander binnen de veste of bereidt diens overwinning voor. Volgt zij haar innerlijke roepstem om op eigen krachten te bouwen, dan vindt zij de muren vermolmd en zich van haar vrienden verlaten. Dàt schijnt het onontkoombaar dilemma der huidige democratie, | |
[pagina 511]
| |
voorbestemd om tot ontbinding over te gaan of tot een hechter staatsbestel te evolueeren. Thomas van Aquine noemt ergens de directe volksregeering slechts mogelijk in staten van geringen omvang en eenvoudige levenswijze en met een hoogen stand van burgerlijke deugden. Mutatis mutandis zou dezelfde uitspraak ook op de democratie in het algemeen kunnen worden toegepast. De omvang van de staatstaak, de verwikkeling der problemen schijnen een straffer organisatie van het regeeringsapparaat noodzakelijk te maken, waarbij beminnelijke omslachtigheden zullen worden opgeruimd en dierbare vrijheden aangetast uit meer naïeve, gelukkiger tijden. Het dalen van den burgerzin en van het zelfstandig oordeel verhaasten misschien den ondergang van een systeem, dat niet wel mogelijk is zonder de zelfwerkzaamheid der individuën. Revolutie van bovenaf en omwenteling van beneden gaan daarna hand in hand om de vrijheid te vernietigen en de dictatuur te grondvestenGa naar voetnoot1. Wellicht lijkt sommigen deze keuze te simplistisch en het dilemma te scherp gesteld. Zij zullen de voordeelen van een gematigde oplossing prefereeren en de eigenschappen verheerlijken van een gemengden regeerings- | |
[pagina 512]
| |
vorm, die onbevreesd aan elke historische staatsinstelling de waardevolle elementen ontleent. Dezen lieden zij geantwoord, dat tijden van hoogspanning en omwenteling gewoonlijk niet de meest geschikte voor de gematigde oplossing waren; dat de democratie thans in alle landen min of meer tot haar extremen vorm is uitgegroeid, hetgeen een scherpe reactie doet vermoeden; dat ook de volksregeering in haar opkomst een periode van spanning en schokken heeft doorgemaakt, vooraleer in het burgerlijk-liberale tijdperk haar evenwicht te vinden en het zoo waarschijnlijk ook eerst voor minder gespannen en ‘heroïsche’ tijden is weggelegd den nieuwen regeeringsvorm aldus te matigen en te doseeren, dat deze dragelijk zij voor den gewonen mensch en het ideale regimen mixtum meer nabijkome, waarvan de wijzen droomen ...
Zoo schijnt dan het heden weinig rooskleurig voor de gematigde vrijheid en het recht en is de toekomst wellicht aan het geweld en de brute macht. Men moge dit hartgrondig betreuren, voor vertwijfeling is nog geen reden. Bij elke omwenteling komen in het maatschappelijk lichaam de primitieve en barbaarsche krachten naar boven, die schijnen aangewezen voor een regeneratie van het geheel, gelijk ook het menschelijk organisme bij ziekte of herstel zuiver animalisch reageert en strijdt. Dàn is het woord aan de krachtpatsers en de houwdegens, aan de fanatici van één idee en de bekrompenen van geest. Aan de elite echter de taak den overgang te verlichten en uit het wegzinkend verleden van kostbare cultuurgoederen te redden wat men kan. De kunstenaar en de wijze leven en werken tenslotte onder elk regiem, terzijde van de menigte en onbekommerd om de grooten dezer aarde. Door de kracht van de idee, die in het verborgen werkt, bereiden zij de herbeschaving der opstandige horden voor. Waakzaamheid is schoon en nuttig, doch deze mag niet | |
[pagina 513]
| |
ontaarden in een angstige, onvruchtbare oppositie, welke de intellectueelen buiten den eigen tijd plaatst, hen tot emigré's maakt in het heden van een schoon maar voorbij verleden. Dubbel geldt dit voor Katholieken, die mèt den fakkel der beschaving ook den schat van het geloof meedragen, ongetwijfeld in brooze vaten maar bestemd om rijkelijk te worden meegedeeld. Het klinkt romantisch en verleidelijk zich nu reeds ‘op het martelaarschap voor te bereiden’; voorloopig schijnt het meer gewenscht zich de verstandige woorden te herinneren van Joseph Fouché, een der grootste staatslieden van de moderne tijden: comme si la politique ne consistait pas avant tout d'avoir toujours une main à la pâte .... Te zijn in den tijd en toch niet van den tijd is een zeer Christelijk en daarbij avontuurlijk ondernemen; ook dan nog blijven er kansen voor het martelaarschap ...
Augustus 1936. | |
Naschrift.Dit artikel was reeds lang geschreven, toen de aanvaardingsrede van Prof. mr. dr. van den Bergh verscheen: De democratische Staat en de niet-democratische partijen. Hoogleeraar van den Bergh, een der onderteekenaars van het minderheidsrapport inzake drukpersvrijheid, blijkt thans teruggekomen van zijn vrijzinnige verdraagzaamheid en betoogt het recht van zelfverdediging der democratie door een verbod van die partijen, welke zelfs met uitsluitend wettige middelen de dictatuur wenschen in te voeren. Dit wijl de dictatuur de rechten van de vrije zedelijke persoonlijkheid zou aantasten en een vereeniging die dit beoogt indruischt tegen de goede zeden. Het zal Prof. mr. dr. van den Bergh echter niet gemakkelijk vallen te bewijzen dat elke vorm van dictatuur per se de rechten van den menschelijken persoon aantast of om een scherpe omschrijving van het begrip goede zeden te geven. Juridisch bezien beteekent zijn rede wellicht een pleidooi voor een herstel der waarde van het natuurrecht, politiek gezien voert deze democratische zelfverdediging ons regelrecht naar de willekeur.
October 1936. |
|