De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 495] [p. 495] Louis de Bourbon Vier verzen uit de stilte I Nu leeren mij de stille avonduren dat eenzaamheid de prijs is voor 't geluk een zware prijs voor wat men slechts kan huren voor kleine tijden en zoo: stuk bij stuk. Maar de verlangens leven immer verder ook in de eenzaamheid en de herinnering, en ik ben bij hen als de moede herder naar wien zij zwijgend luistren als ik zing. Ga voort, o leven, laat Uw trager jaren aanvangen nu ik moe en eenzaam ben; 't geluk, waarvan wij eenmaal koning waren geef ik aan u en u, o kinderen, die ik ken, die na mij in dit trotsche rijk gaan spelen van jeugd en liefde's gullen overmoed, het is een prachtig spel, doch zie, er zijn niet velen die weten, hoe gij 't prachtig spelen moet. Want leeren zullen u de stille avonduren dat eenzaamheid de prijs is voor 't geluk - een zware prijs voor wat niet lang kan duren maar die ik graag betaal voor ieder stuk. II Uiteengegaan, doch niet gescheiden, en aangemaand door ieder ding, bloeit in het hart van elk van beiden de bloem van de herinnering. [pagina 496] [p. 496] En tusschen nacht en ochtendgloren gaan zij tezamen, hand in hand, en loopen in den droom verloren als in een schooner vaderland. Het land der droomen is niet grooter dan het verloren paradijs, maar eens, dan vindt de goede dood er het vreemde, prachtige paleis dat nimmer wordt op d'aard gevonden en nimmer in de werkelijkheid, maar waar, verstrengeld en verbonden, zij woonden buiten oord en tijd. III Als de avond koeler wordt, als het licht vervloeit, zing, omdat gij moeder wordt zing om al wat bloeit. Leg de handen in uw schoot, voel het leven aan; daarom is het leven groot wijl wij nooit vergaan. Zie, de nacht daalt om ons heen, ergens vaart de maan, die ons menigmaal bescheen aan het zomerraam. Nog is uw omarming zoet, vrouw, die tot mij neigt: daarom is het leven goed Spijts de dood, die dreigt. [pagina 497] [p. 497] IV U zal ik nimmer, nimmer derven, hoe Gij ook heet en wie Gij zijt, Gij zult in mij en ik in U niet sterven, o brand, o pijn, o bittere heerlijkheid. Als al mijn leed zal zijn vergeten en al mijn lief zal zijn vergaan als niemand meer mijn naam zal weten en op mijn graf de teeknen staan van het verval: verwelkte bloemen, als avondwind de boomen roert van het park, waar ik den naam mocht noemen van haar, die thans mijn hart vervoert, dan, als ik van de aard' verstooten en naakt tot op mijn ziel zal zijn, dan houd ik U in mij besloten en nimmer zal ik eenzaam zijn. U zal ik nimmer, nimmer derven hoe Gij ook heet en wie Gij zijt Gij zult in mij en ik in U niet sterven o brand, o pijn, o bittere heerlijkheid. Vorige Volgende