De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 390] [p. 390] Louis de Bourbon Southampton O Southampton, hoe grauw en somber zijn Uw dokken, hoe dicht valt over U de regen en hoe zwaar, o monotoon gelui van Uwe avondklokken, ik ben gevlucht naar Daisy en haar bar. Het gaslicht vindt geen kracht tot aan de hoeken en waar ik zit is nauwelijks schemering; het haardvuur brandt, twee arme schooiers zoeken hun laatste penny's voor een laatste gin. Tot dit bestek is het leven ingekrompen, uiterste toevlucht voor het restant gevoel dat ik behield: het zijn niet meer dan lompen vormloos en grauw, gedragen zonder doel. Wat baat mij nu de lach in Daisy's oogen? wat baat mij nu haar slechte gingerale? het leven heeft ons eens voor al bedrogen, als kind, als kind geloofden wij teveel. Maar kom, Daisy, om de armoe te vergeten, om iets te hebben van den grooten droom, kom hier, zie toe, hoe de saloon zich vulde: kristal, lichtblauw velours en luchters in een kroon. Uw hand, prinses, bezaaid met eedle ringen, Uw voorhoofd draagt een fonklend diadeem, hoor in het park de minnestreelen zingen en 't spel des vedelaars in 't donkere struweel. [pagina 391] [p. 391] Daisy, kijk niet zoo vreemd, het is al over, hier is mijn sixpence en mijn afscheidsgroet, vrees niet, dat ik jouw klein gerief betoover, vaarwel, vaarwel, je gingerale was goed. O Southampton, hoe grauw en somber zijn Uw dokken, hoe dicht valt over U de regen en hoe zwaar, O monotoon gelui van Uwe avondklokken, ik ben gevlucht, maar ik weet niet naar waar. (Dolf Henkes) Vorige Volgende