| |
| |
| |
Gerth Schreiner
Jheronymus Bosch
In 1536 stierf Desiderius Erasmus van Rotterdam. Europa, geschokt door de politieke, economische en geestelijke gebeurtenissen van onze tijd, heeft in 1936, het jaar, waarin zijn vierhonderdste sterfdag viel, plechtig naam en geest van den groten humanist bezworen. Bijzonder plechtig hebben de Nederlanden hun groten zoon herdacht in zijn geboortestad.
Het is een van die merkwaardige toevalligheden, wier diepere zin wij eerst niet begrijpen, dat in dezelfde week in Rotterdam een tentoonstelling geopend werd, waarin de geest der uitgaande middeleeuwen aanschouwelijk tot uiting komt. Het Museum Boymans toont namelijk binnen het kader van een grote tentoonstelling der zogenaamde Noord-Nederlandse primitieven van Geertgen tot Sint Jans en den meester der Virgo inter Virgines tot Jan van Scorel toe, een voor de eerste maal bijeengebracht groot gedeelte van de schilderijen en het grafische werk van Jheronymus Bosch.
Erasmus van Rotterdam en Jheronymus Bosch: deze twee namen omsluiten twee werelden, ofschoon beide mannen tijdgenoten zijn en ofschoon de twee steden, waar zij zich naar noemen - Rotterdam en Den Bosch - in dezelfde Noord-West-Europese hoek liggen.
Erasmus is de nieuwe, in wezen door het rationele verstand bepaalde - Jheronymus is de middeleeuwse, door de animalische ziel levende tijd. Doorzichtig helder en zinrijk liggen leven en werk van Erasmus voor ons, die in de geest van het humanisme werden opgevoed. Door een toverkring omgeven schijnt het werk van Jheronymus - van zijn leven is de beroepskunsthistorici maar weinig bekend geworden - zich voor een humanistisch-aesthetische kunstbeschouwing te sluiten.
| |
| |
Eeuwenlang geborgen in musea en particuliere verzamelingen, beleeft het werk van Jheronymus de laatste vijftig jaren een magische renaissance. De geest van Jheronymus is uit de schemer der museumzalen te voorschijn getreden en heeft steeds wijdere kringen in zijn ban geslagen.
Tevoren hadden voornamelijk Spanjaarden en Fransen over hem geschreven. D. Felipe de Guevara, ‘gentilhombre de boca del senor emperador Carlos V’, die zelf een hartstochtelijk verzamelaar van werken van Jheronymus is geweest en die zijn verzameling later overdroeg aan Philips II van Spanje, noemt Jheronymus Bosch in zijn ‘Commentarios’: ‘Girolamo Bosco di Bolduc, inventore nobilissimo et maraviglioso di cose fantastiche et bizarre’. Vooral de ‘diableries’ waren in Spanje zo bekend, dat de uitdrukking ‘suenos di Bosco’, ‘dromen van Bosch’ in de volkstaal overging. Louis Viardot, de Fransman, beleefde hem reeds anders. Hij noemt in zijn boek ‘Les musées d'Espagne’ het werk van Jheronymus ‘une étrange et manifique danse macabre - Holbein n'a rien fait d'aussi sombre, d'aussi terrible’. De Nederlander van Mander beschrijft in zijn ‘Schilderboek’ bijna uitsluitend de techniek van Jheronymus en een andere Nederlander, Immerzeel, geeft een gedeeltelijke beschrijving der archivalia, die echter voor het merendeel niet juist is. Op deze bronnen nu waren de Noord-Europese kunstschrijvers, die sinds de Bosch-renaissance over zijn werk schreven, aangewezen.
Het werk van Jheronymus is gedeeltelijk door de Beeldenstormers vernield. Van vele zijner schilderijen bestaan slechts beschrijvingen. De rest is verstrooid in particuliere verzamelingen en musea. Toen de stad Den Bosch in 1629 aan de Generale Staten der Nederlanden toe werd gewezen, kregen de katholieke geestelijken het recht de kerkinventaris mee te nemen. De stad had in de Nederlandse vrijheids- en godsdienst- | |
| |
oorlogen tot het einde toe aan de zijde van den Spaansen koning en het oude geloof gestaan. Daardoor kwam het, dat de meeste overgebleven werken van Bosch eerst naar België en later naar Spanje werden gebracht.
In de 16e eeuw waren in de voornaamste verzamelingen der Nederlanden nog schilderijen van hem te vinden. Margaretha van Oostenrijk bezat een groot werk, Rubens zelfs drie en ook Willem van Oranje had meerdere schilderijen van hem. Bij de inbeslagname van Oranje's paleis kwamen deze echter in Spaanse handen. Jheronymus heeft in de Nederlanden zelfs school gemaakt. Pieter Brueghel is de grootste en persoonlijkste van zijn navolgers, Pas de geest van de nieuwe tijd: het humanisme, verdrong Jheronymus. Tot voor korte tijd bezat geen enkel Nederlands museum een werk van hem.
En zijn werk wreekte zich, door zich te sluiten voor de humanistisch-aesthetische kunstvorsingen van de nieuwere tijd. Daar kwam nog bij, dat de Nederlandse bronnen door de verbitterde geloofsstrijd der 16e en 17e eeuw vertroebeld zijn en dat zij pas de laatste tijd, vooral door de geschriften van den katholiek-Brabantsen historicus Hezenmans klaar beginnen te worden. Dat is in zoverre fataal geweest, dat daardoor lange tijd, zelfs in katholieke kringen, onklaarheid heeft bestaan over het wezen der Broederschap van Onze Lieve Vrouwe, waar ook Jheronymus toe behoord heeft. Daardoor heeft hij de naam gekregen van een duistere, Middeleeuwse asceet te zijn geweest. Eén kunsthistoricus heeft bijvoorbeeld over hem geschreven, dat hij ‘een in ziekelijke waanvoorstellingen zwelgend kunstenaar’ was, ‘die onder kastijdingen en ontberingen zijn overhitte fantasie lucht gaf in beestachtige en pathologische zonderlinge inspiraties’. Wat eens zwart op wit in encyclopaedieën staat, heeft een taai leven. En zo kon men ook naar aanleiding van deze tentoonstelling in Rotterdam weer in een bekend Nederlands weekblad
| |
| |
iets dergelijks lezen, met de conclusie, dat Jheronymus eigenlijk slechts psycho-analytisch te verklaren zou zijn. Zo kan gebrek aan kennis van de middeleeuws-katholieke kerk en een zekere vooringenomenheid tegen het katholicisme in het algemeen de geest verblinden.
De kunstvorsers zagen in het werk van Jheronymus tot nu toe drie persoonlijkheden: een Jheronymus, die Bijbelse onderwerpen in neo-gothische stijl schilderde; hem rubriceerden zij in de buurt van den Meester der Virgo inter Virgines. Een andere Jheronymus, wiens naturalistische achtergrond-landschappen verwantschap tonen met die van den Haarlemsen meester Geertgen tot Sint Jans en van wien een weg naar de latere Nederlandse naturalisten leidt. En tenslotte een derde Jheronymus: de magische fantast der diableries, die alle boze geesten van de middeleeuwen bezwoer. Een synthese van deze drie Jheronymussen konden zij niet vinden.
In oude rekeningen der Broederschap van Onze Lieve Vrouwe van Den Bosch, in oude kronieken der stad en nieuwere katholieke tijdschriften van Brabants-provinciale, maar uitstekende wetenschappelijke inhoud, meen ik nu de sleutel gevonden te hebben, die de magische cirkel rondom het werk van Jheronymus ontsluit.
Het leven van Jheronymus ligt namelijk niet zó zeer in het duister, als de kunsthistorici tot nu toe aan hebben genomen. Volgens de rekeningen der Broederschap kwam zijn vader uit Aken. In 1434 schilderde deze voor de Broederschap de legende van Maria van Egypte. Vooral echter maakte hij ‘al de reedscappen tot onzer Vrouwen spel behoorende’, d.w.z. de decoraties voor de grote processies en passiespelen. In 1460, in de tijd dat Jheronymus geboren werd, speelden zelfs ‘Jan de maelre en zijn broeder Thomas met hun gesellen de passie’.
De Broederschap was een lekenvereniging, waartoe vrijwel de gehele Nederlandse adel behoorde. Zelfs tot
| |
| |
ver in Duitsland en Frankrijk telde zij haar leden. Zij had zich tot taak gesteld, de dienst voor Onze Lieve Vrouwe te bevorderen door deelname aan de godsdienstoefeningen, vooral echter er door rijke schenkingen een feestelijke glans aan te verlenen.
Asceten waren de Broeders zeker niet. De Brabanders: de mensen ‘ten Zuiden van de rivieren’, zoals zij zich gaarne noemen ter onderscheiding van de Noord-Hollanders, staan heden ten dage nog bekend om hun ‘gulheid’. Hun voorvaderen zijn niet anders geweest. De rekeningen der Broederschap berichten van feestelijke maaltijden, vooral echter van prachtige optochten en passiespelen ter ere van Onze Lieve Vrouwe. Muzikanten, zangers en pijpers kwamen dan uit Brugge en Nijmegen en uit andere steden in Vlaanderen en Holland naar de rijke koopmansstad. Elk jaar werden nieuwe praalwagens gebouwd, waarop in levende beelden de profeten en apostelen, de Verlosser, de kluizenaars, Johannes de Doper en andere bijbelse personen en onderwerpen vertoond werden. En in de ‘ommegangen’ trokken de Drie Koningen uit het Morgenland mee met een heel gevolg van pages, leenmannen, jagers en bedienden.
De fantasie van den knaap Jheroen, die samen met zijn broer Goosen, die later houten beelden zou snijden, in de werkplaats van zijn vader opgroeide, ontbrandde aan deze prachtige voorstellingen, waarvoor hij de decoraties mee hielp schilderen. Nooit heeft hij dit handwerk opgegeven. Nog uit zijn late leven vinden wij rekeningen, waaruit blijkt, dat hij ontwerpen voor zulke decoraties maakte, die hij onder zijn toezicht door zijn gezellen uit liet voeren. Maar de kunstenaar Jheroen groeide boven de vrome uitbeelding van bijbelse onderwerpen uit. Reeds in 1480 is hij de artistieke raadgever van den domarchitect Alart du Hameel (die ook de bouwmeester van het raadhuis in Leuven is) en van den bouwmeester Jan Heyns. Hij maakt de ontwerpen voor
| |
| |
de grote glasvensters en geeft de kleuren aan, houdt toezicht op de uitvoering en schildert altaarstukken.
Eenmaal beroemd geworden noemt hij zich niet meer Jheroen de maelre, maar Jheronymus van Aken, schilder, - wij zouden tegenwoordig zeggen: kunstschilder. Hij wordt lid van de Broederschap en trouwt een adelijke: Juffrouw Aleyt van Meervenne, die een aanzienlijk vermogen meebrengt. Hij bewoont een groot huis aan de markt. En als zijn zwager sterft erft zijn vrouw de grote bezitting ‘ten Roedeken’ in de parochie Oirschot.
Was Jheronymus Bosch een asceet? Hij was een groot heer geworden. Toen de weduwe van den ridder Jan Back eens een zielemis voor haar overleden man en zoon liet lezen in de Sint Janskerk te Den Bosch, bood Jheronymus in aansluiting daarop de Broeders een verplicht feestmaal aan. Gekleed in prachtgewaden, met al hun bedienden: stokdragers, kosters, pages en zangers, trokken de Broeders twee aan twee in een feestelijke stoet van de kerk naar het huis van Jheronymus. Het was midden in de vasten. De maaltijd moest daarom vleesloos zijn. Maar zij was verre van karig. Zij bestond uit fijn brood en soep, uit zeevis: haring, bokking, kabeljauw in olie, later uit riviervis: snoek, karper, zalm en andere soorten en tenslotte uit mosselen ‘d'welck nooit gezien en is geweest’, vermeldt de rekening. Daarbij dronk men wijn. Men kan niet bepaald zeggen, dat asceten zo leven.
De keizer en koningen kwamen naar Den Bosch. Ter ere van hen en Onze Lieve Vrouwe hielden de Broeders feestelijke optochten. Op zo'n feest gaf Philips de Schone Jheronymus de opdracht ‘pour son très noble plaisier’, negen voet hoog en elf voet breed ‘Het Laatste Oordeel’ te schilderen. Een zo groot en edel man is Jheronymus, de zoon van een geïmmigreerd schilder, geworden, dat hij zich nu geheel als ingezetene van Den Bosch voelt. De rekeningen noemen hem Jheronymus
| |
| |
van Aken, scilder ofte maelder en voegen daar uitdrukkelijk aan toe: ‘die hem selven schrijft Jheronymus Bosch’. Uit vrijgevige levensvreugde maakt hij een nobel gebaar: hij schenkt de Broederschap een nieuw altaarstuk voor haar kapel: ‘Salomon en Bersabeam’. Als hij in 1516 sterft wordt in het register der Broederschap vermeld: ‘Obitus fratrum Hieronymus Aquen alias Bosch, insignis pictor’ - Hieronymus van Aken, genaamd Bosch, uitmuntend schilder.
Dat is de mens Jheronymus Bosch.
Zijn gehele persoonlijkheid wordt ons pas duidelijk, als wij hem in zijn milieu, de stad Den Bosch aan het einde van de middeleeuwen, zien. Deze stad in Noord-Brabant, vlak aan de Maas en op de handelsroute Antwerpen-Keulen gelegen, bezat reeds aan het einde van de dertiende eeuw een grote lakenhal. Om de weverijen het concurreren mogelijk te blijven maken, kwamen de wevers van Den Bosch herhaaldelijk tezamen met die van Antwerpen, om te overleggen, hoe de nieuwe Engelse methodes en die van Rouen op de Vlaamse en Brabantse weverij toegepast zouden kunnen worden. Bij de weverijen kwamen de grote spelden- en messenfabrieken, waarvoor men grondstoffen betrok van buiten en wier producten men naar buiten uitvoerde. Zo hadden de kooplieden van Den Bosch reeds vroeg een groot aandeel in de koopvaardij op de Oostzeelanden. De macht der 16 burgerlijke gilden kwam tot uitdrukking in het feit, dat hun dekanen een belangrijk percentage der stadsregering vormden.
Om deze rijke en aanzienlijke stad werd gedurende meer dan een eeuw een verbitterde strijd gestreden tussen de hertogen van Brabant en die van Gelderland. In het brandpunt van deze strijd lag de stad zelf. Bovendien stelden de expansiezuchtige Brabantse hertogen voortdurend nieuwe en ongehoorde geldeisen. De eeuwige oorlogen en hoge belastingen leidden er tenslotte toe, dat de stad verarmde. In de tijd, dat Jheronymus
| |
| |
op het hoogtepunt van zijn scheppen stond, bedroeg, volgens de kronieken, het inkomen der stad nog geen derde van haar schulden. En in 1494 waagde een groot gedeelte der burgers, uit angst in hechtenis genomen te zullen worden wegens schulden, zich niet buiten de stad. Verder berichten de kronieken, dat in deze tijd vele huizen slechts uit gevlochten wilgetakken bestonden, met leem bestreken, en dat het grootste deel der bevolking zo arm was, dat het van aalmoezen leefde.
In welk een schrille tegenstelling tot oorlog en pestilentie, tot de dood op het slagveld en de dood op het schavot, tot ellende en honger staan de prachtige bouwwerken en optochten der Broeders. In welk een schrille tegenstelling daarmee staan ook de feesten, die de adellijke ridders, als zij te gast kwamen, aanrichtten.
En keizer en koningen, hertogen en bisschoppen kwamen dikwijls te gast. Daar is in 1478 een feest ter ere van Maria van Oostenrijk. Daar houdt in 1481 de ridderschap van het Gulden Vlies haar 14e kapittel. En zo gaat het om de paar jaar. Het pralendste van al deze feesten echter duurde wel een paar maanden. In 1504 verzamelde Philips de Schone in Den Bosch een groot leger om uiteindelijk de hertogen van Gelderland te verslaan. Ook keizer Maximiliaan kwam weer in de stad. Met hem zijn gemalin. De bisschop van Luik en de hertogen van Jülich en Kleve kwamen. De kronieken berichten tussen oorlogszuchtige overvallen, plunderingen, terechtstellingen en moord, dat de hoge heren zich op het marktplein met steekspelen, paardrennen, dansen en andere spelen vermaakten en dat de straten weergalmden van het geschal der trompetten. Konden de sociale tegenstellingen heftiger tegen elkaar botsen? Reeds in 1476 was het tot een opstand der burgers gekomen, waarbij talrijke raadsheren gevangen werden gezet. Enige gilden hadden hun terechtstelling geëist, omdat zij oude privilegiën aan Karel den Stouten van Bourgondië verkocht zouden hebben. Met grote
| |
| |
moeite werd bloedvergieten voorkomen. Maar het vuur van de opstand, dat een halve eeuw later weer op zou laaien, was niet geblust. In alle onenigheden stond de Broederschap aan de zijde van de hoge adel en der kloosters, waarin de burgers, omdat zij bijzondere voorrechten genoten, hun scherpste concurrenten zagen. Steeds meer werd de Broederschap ook een politieke factor in de strijd der belangen.
Jheronymus was een groot heer geworden. Maar als poorter, d.w.z. burger der stad, was ook hij ingedeeld bij de schutters, die herhaaldelijk, ook in tijden van stedelijke onlusten, onder de wapenen werden geroepen. De spanningen in de stad bleven hem niet vreemd.
In die tijd maakte zijn vriend Alart du Hameel, de domarchitect, die een uitstekend graveur was, een blad naar aanleiding van een overwinning, op de Turken behaald. In die dagen was ook de eerste olifant, meegebracht van verre zeereizen, in Nederland vertoond. Alart maakte de olifant tot het oorlogsdier der Turken en liet het door de legers van het avondland belegeren. Het blad, dat nu in de Albertina in Wenen bewaard wordt, bevindt zich op de tentoonstelling in Rotterdam. Men ziet daarop allerlei middeleeuwse oorlogsmachinerieën, die ons tegenwoordig zeer fantastisch voorkomen. Alart kende ze uit de oorlogen, die eeuwig om Den Bosch werden gevoerd.
Ongetwijfeld heeft Jheronymus dit blad gezien. Reeds lang voelde hij de bedreiging van het oude katholieke geloof door de aanstormende krachten van de nieuwe tijd. Dikwijls reeds had hij een geliefkoosd onderwerp van de tijd, de verzoeking van den Heiligen Antonius, geschilderd. En nu schilderde hij nòg een verzoeking. De Heilige zit, in gelovige aandacht verzonken, midden in het schilderij. Van alle kanten rukken de duivelse heerscharen tegen hem op. Met alle mogelijke fantastische oorlogsmachinerieën zijn zij, net als op het blad van Alart, uitgerust. Ook dit werk hangt op de Rotterdamse
| |
| |
tentoonstelling. Het is, om een hedendaags woord te gebruiken, surrealistische fantastica - een uit de realiteit voortkomende en boven haar uitreikende fantastica. De paradoxale botsingen van het profane en religieuse, van het woeste, brutaal-ruwe ongelovige en diep gelovige, die Jheronymus rondom zich beleefde, is reeds vroeg voelbaar in zijn werk. Soms komen zij tot uiting in milde spot, zoals op het schilderij van de Aanbidding van het Kind, waarop de aanbidding op de voorgrond in ironische tegenstelling staat tot de beide boeren, die op de achtergrond soep koken op een vuurtje. Dan weer uiten zij zich snijdend scherp, zoals op de Kruisdraging, waarin het sjacheren met de dood van den Verlosser in de bijkans boosaardige karikaturizering der gezichten en gebaren gegeseld wordt.
Rijkdom en stand behoedden den groten heer en schilder Jheronymus er voor, wegens deze voorstellingen voor ketter uitgemaakt te worden. In wezen zijn zij ook geen ketterijen, maar het protest van een gelovige, die rondom zich ziet, hoe het onheilige het Heilige verslindt, hoe het wereldlijke het religieuze misbruikt. Protest en katholicisme zijn tegenwoordig voor ons geen tegenstrijdige begrippen meer.
Bij Jheronymus wordt het protest tenslotte tot politieke karikatuur.
Gelovig katholiek en diep vroom mens die hij is, ziet hij tussen nood en dood de prachtige ommegangen en feesten der ridderspelen. Hij protesteert, door herhaaldelijk weer de realiteit van deze ridderlijke vormen over te nemen, maar er een spookachtige duivelsdans uit te maken. En bij zijn protesteren bedient hij zich van een wapen, welks scherpte de hoge heren niet zo goed begrijpen als hij, de jongen, die van een eenvoudig schilderszoon een groot en beroemd heer geworden is - van de volkstaal.
Het klinkt eerst paradoxaal, dat er bij een schilderij sprake zou zijn van de taal. En tòch!
| |
| |
De schilderwijze van Jheronymus is bij alle tinteling sreeds lang gemaniëreerd geworden. Nu krijgt zij nog een literaire inslag, zoals men tegenwoordig zou zeggen. De humanisten protesteerden in de Latijnse taal en in de Griekse taal. Zij protesteerden van het verstand uit. Jheronymus protesteert van het gevoel uit. En hij schildert de volkstaal, wier mystiek hem niet vreemd is. In het Frans Hals Museum in Haarlem hangt een schilderij van den jongen Brueghel, ‘Geschilderde Vlaamse spreekwoorden’. Brueghel protesteert niet meer met de woorden, met de taal. Hij maakt gekheid met de geschilderde taal. Het volk kon deze voorstellingen lezen. Daaruit is te verklaren, waarom juist deze schilderijen van Jheronymus Bosch in de Nederlanden school hebben gemaakt. Zij komen bij alle mystiek, magie en diaboliek tegemoet aan de naturalistische wezenstrek van den Nederlander. En als ons op de ‘diableries’ van Jheronymus Bosch veel als heidense toverij voorkomt, dan is dat zeker juist. Want de taal had veel bewaard van zijn uit de voor-christelijke tijd stammend gedachtengoed, dat het verstand en het bewustzijn al lang vergeten hadden.
Willem de Zwijger heeft het protest in het werk van Jheronymus zeker gevoeld en het daarom liefgehad. Voor de Spanjaarden, die geen Nederlands kenden, waren de ‘diableries’ ‘suenos di Bosco’, ontzettende dromen en Philips II beleefde er zo zeer de verschrikkingen van de hel in, waar hij zich graag aan liet herinneren, dat hij geen andere versiering dan een schilderij van Jheronymus in zijn sterfkamer duldde.
Kort na de dood van Jheronymus brak in de Nederlanden de storm los, welks opkomend gebulder Jheronymus gevoeld en die de gelovige katholiek Jheronymus met protesten gemeend had te kunnen bezweren. De kronieken berichten een haast roerende episode uit de woeste dagen van de beeldenstorm. Onder de troep, die zich opmaakte tot het vernielen van de beeldhouw- | |
| |
werken in de St. Jan in Den Bosch, bevond zich ook ‘Joos de maeler’. Toen hij hoorde, dat men deze keer ook de werken in de kapel van de Broederschap van Onze Lieve Vrouwe niet wilde verschonen, verliet hij de troep, liep hijgend vooruit en smeekte hartstochtelijk, dat men toch het altaarstuk van Jheronymus in veiligheid zou brengen. Hij hielp zelfs bij het bergingswerk! En pas toen het altaarstuk in veiligheid was, liep hij naar de troep terug en drong mee de kerk binnen. Zo populair was Jheronymus. Wij noemen hem graag een bizarexcentriek, middeleeuws schilder, omdat wij tot nu toe zijn vormentaal niet verstonden. Maar bij alle fantastica sprak hij de volkstaal. Hij was dus op zijn manier een naturalist en daarom is hij een echt Nederlands schilder.
Voornaamste bronnen in boekvorm verschenen:
‘Verzameling van Kronijken, Charters en Oorkonden betr. de Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch’, door Dr. C.R. Hermans. |
|
‘De Illustre Lieve-Vrouwe Broederschap in Den Bosch’, door J.C.A. Hezenmans. |
|
H.J.J. Velthoven: ‘Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch’. |
|
J.H. van Heurn: ‘Historie der stad en meijerij van 's-Hertogenbosch’. |
|
|