De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 371] [p. 371] Jan Vercammen Nacht Voor André Demedts Nu denken menschen weer aan God en dood. Dit uur gaat trager dan alle andere uren, het dooft op de helling de late vuren en dan wordt de nacht angstwekkend groot, groot en gescheiden van Gods bestaan, buiten bereik van doods gretige handen: wie tast naar zijn altijd-wijkende wanden, glijdt in bewustzijn uit daglijken waan. Zoo denkt een mensch dan aan God en dood, hij zal uit hun verwijdering hen kennen: hij vergat in de doode de dood te erkennen en God in 't gebed om het dagelijksch brood. Een vogel krijt zijn angst verbijsterd uit, omdat de schaduw stolt omheen zijn vlerken en hij zich uit den boom niet los kan werken, zoodat hij weer, bewusteloos, zijn oogen sluit. De sterren zijn een diepe en schoone droom geweest en zijn in een ontzegde paradijs gebleven; alleen herinnering is met ons uitgedreven, waarvan nu niemand meer voorgoed geneest. Dit is een nacht, waaraan zich onrust voedt om liefde en eeuwigheid - en om den morgen: hij vindt wat diepst in ons was weggeborgen, waardoor elk mensch een duistre zonde boet. Hij maakt ons hart angstwekkend groot als hij, hij kan het nauwelijks bevatten. Wie dolf naar herinnerings diepste schatten, vindt nu de geheimnis van God en dood. Vorige Volgende