De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 352] [p. 352] Pierre Kemp Kleine gedichten Stadsgezicht Boven de rijen woningen voor één gezin hangt een maan van tin. Twee schoorsteenen staan er naast in dit stadsstuk, nu zonder haast. De sterren hebben den nacht vergroot, hun diepste licht is hier rood, en voor de huizen zingt een hééle stam het verhaal van een geroofde boterham. Nacht 't Is nacht. Ik heb weer donkere beenen, maar de slaap ligt al aan mijn zij. Waar zou ik overigens heen en wie loopt door den nacht met mij. Ik heb geen nachtelijke vrienden en ik woon maar heel alleen met eenige onverdiende sympathieën om mij heen. Ruzie De vrouw is een wezen met een ster. De man een ding met een duistere handschoen om. Zij zegt wat: het loopen is me te ver. Rijd me dus en de man is alweer zoo dom. Is er in dit leven dan geen keus? Hij heeft toch een handschoen en zij een neus! [pagina 353] [p. 353] Jazz dans la nuit De nacht trekt langzaam langs het raam voorbij. Een gloeiende kattekreet met een caricatuur van een mannennaam scheurt het gevoelige donker breed. Een ernstig man is er van ontwaakt. Zijn droomen werden hem aangeraakt op een onbeschaamde manier. Gebak Er komt een meisje met een zwarten mond den avond in en kijkt strak voor zich uit. Ook ik kijk, hoe de nacht komt uit den grond en denk aan ronde dingen en beschuit. Terwijl ik haar verwijderende stappen tel, vraag ik me, is zulk een mond dan altijd parallel met een gebak? Waarom hier zulk een broos? Nachtrumoer Grootverkeer doet zich nog in de verte hooren om de idylle van den nacht te storen. De vallei is stoffig en vol geruisch. Maar vele mannen spreken, eer ze slapen gaan, nog eens de wangen van hun vrouwen aan over de innige dingen van thuis. Vorige Volgende