| |
| |
| |
Hagel
Wapens in den kerkstrijd.
Mussert heeft den kerkstrijd geproclameerd in zijn Hagespraak te Lunteren, en de dienaren des leiders hebben den wenk begrepen. Een campagne tegen de katholieken werd dadelijk ingezet in ‘Volk en Vaderland’ De bedoeling is, alle katholieken, die niet achter het leidertje wenschen te wandelen met de hand omhoog of hij schiet, verdacht te maken van propaganda voor het bolschewisme. Geen middel is te vuil voor deze verdachtmaking. Als een vrouw in een boek, dat zij zelf schrijft, en dat haar vrienden en kennissen zullen lezen, persoonlijk vertelt, dat zij zich moest uitkleeden onder de oogen van mannen, en gij beoordeelt dit boek, zeggende, dat een vrouw die zichzelf respecteert dit soort mededeelingen voor zich pleegt te houden, zijt gij een Sovjet-propagandist! Als George Kettmann dichterlijke grootspraak uitbralt en gij zoekt zorgvuldig naar het meest toonbare specimen van zijn kunstvermogen, teneinde zijn talent zoo objectief mogelijk te kenschetsen door het in extenso aan te halen in De Gids, pleegt gij cultuurbolschewisme. Als gij op de platheid van een stijlloozen ingenieur antwoordt met een gedicht, wordt zulk een ruil u niet dankbaar ten goede gehouden, maar gij wordt voorgesteld als een heiligschenner, want gij hebt de belichaming van de volksziel uitgelachen. Als gij in een functie van adviseur een advies opstelt, dat geheim is, en waarvan geen enkel N.S.B.-er den letterlijken inhoud kent, wordt gij op grond van dit advies schuldig verklaard aan hoogverraad jegens het volksheil. Als gij op verzoek van andersdenkenden de katholieke beginselen toelicht in hun vergadering, heet gij een aanhanger van het communisme! Het komt er niet op aan, wat gij doet, als gij katholiek zijt en uw geloof onvereenigbaar acht met het irrationeele collectivisme van
de ryran-aanbidding, hoe de tyran er ook uitziet, zijt gij de vijand en gij verweert u enkel uit angst en uit lafheid.
Wanneer de N.S.B. zoo zeker van haar zaak is als zij voorgeeft, zou zij degenen niet voor lafaards schelden, die haar bestrijden, want ze weten, dat dezen de ‘afrekening’ wachten, hun uit de gegevens omtrent Oostersche afrekeningsmethoden bekend. Maar de N.S.B. verkeert nog in het stadium, waarin ze haar tegenstanders moet uitschelden en belasteren, n.l. het stadium van gerechtvaardigd minderwaardigheidsbesef. Als zij er ooit aan ontgroeit, zal het zijn om over te slaan in het andere uiterste: den machtswellust. Dan kan ze den kerkstrijd beginnen, waarover ze nu al groote woorden spreekt. Dus nog eventjes wachten. Wat de Kerk betreft, die heeft den tijd. Ze zal er nog wel zijn, als de heer Mussert er ooit komt. Hij mag zelfs vreezen, dat ze er nog zijn zal, als hij ooit heengaat. Of zouden wij dit verschijnsel nooit meer kwijtraken?
D.
| |
Varia.
In Boekenschouw reageert pater J. van Heugten S.J. alleraardigst op een stukje dat iemand, die onderteekent met de
| |
| |
initialen H.K., in het weekblad Vrijdag tegen hem geschreven had.
Bij gelegenheid van de Boekenweek had pater J. van Heugten namelijk een voordracht voor de K.R.O.-microfoon gehouden. H.K. was daar boos over geworden, noemde den pater een lafaard, vond zijn voordracht een onbelangrijk praatje en oordeelde, dat de pater een hopeloos-triestig figuur had geslagen. Pater van Heugten schrijft daar nu een woordje op terug en behandelt het affairetje in zijn rubriek Varia. Het is die rubriek, die in de dagbladen dienst doet om raad te verschaffen over het verwijderen van vlekken uit tafellinnen, het juiste behandelen van kamerplanten, en om verbluffende antwoorden te geven op vragen als: weet gij, hoe oud olifanten worden en hoeveel schoencrême dagelijks in de gezamenlijke Londensche hotels wordt versmeerd. Zulke imponderabilia zijn er ook in litteris náást de aardigheden, die ook in de letterkundige tijdschriften de rubriek Varia klaarblijkelijk haar bestaansreden geven.
Ja, zegt pater van Heugten, H.K. heeft volkomen gelijk. Ik vind mijzelf ook een lafaard en de hemel is mijn getuige, dat ik mij dagelijks van lafheid beschuldig. Ook acht ik mijn K.R.O.-toespraak heelemaal niet belangrijk, en dat ik een triestig figuur sla is mijn voortdurende treurnis.
Na tegenover den heldhaftigen en beduidenden H.K. en diens hoopgevend en blijmoedig figuur zóó nederig diens gelijk te hebben erkend, mag de laffe, triestige pater wel een hoop uitspreken, die althans van een laatste restje zelfvertrouwen getuigt, dat zich op den hemel verlaat. Ik hoop, zegt pater van Heugten, dat de hemel het mij op een gewichtig moment ten goede, althans niet ten kwade zal rekenen, dat ik ernaar streef het aantal onnoozele katholieke ruzietjes niet te vermeerderen. Pater van Heugten acht het voortdurend kibbelen der katholieke publicisten onder elkaar een ergerlijke aangelegenheid en hij zou een noveen willen bidden, om H.K tot zijn inzicht te bekeeren.
Men kan moe en wijs en met een glimlach van berusting de zaak verder maar aan den hemel overlaten, maar wij zullen er voorloopig nog wel mee blijven zitten. De H.K.'s en hoe de initialen van de dappere, beduidende, hoopvolle en vroolijke figuren ook mogen zijn, zullen doorgaan hun aanvalletjes te plaatsen, waar hun persoonlijke animositeit hen waakzaam en rancuneus maakt voor hun standje tegen hen, tegen wie ze ‘iets hebben’. We weten het allemaal en waarom zouden we die gedachte, die ons vervult, niet uitspreken: als iemand onzer iets doet kan van te voren worden vastgesteld wie dat onbelangrijk, triestig en hopeloos zullen vinden. Ja, wat vroeger niet triestig, hopeloos en onbelangrijk was, wòrdt het plotseling met het in antipathie omslaan van sympathieën. De voordracht van pater van Heugten onbelangrijk en triestig? Och kom, die voordracht kwam er niet op aan, maar men legde graag een pijltje op den naar pater van Heugten gerichten boog.
Intusschen heeft pater van Heugten van zijn radiovoordracht niet veel pleizier gehad, wat onbillijk genoeg is. Niet alleen, dat hij deswege voor lafaard gescholden is, maar de uiterst gevoelige en fijne ironie waarmede hij, pleitend voor het boek, een speelsche antithese ontwierp tusschen boek en nieuwsblad, werd weer zóó zwaar getild, dat hij in een serieus ingezonden stuk in De
| |
| |
Maasbode de banbliksems bezweren moest door haastige, geruststellende verklaringen, dat hij niets tegen de roomsche bladen had. Dat zoo iets noodig is, is eigenlijk, om met den scherpzinnigen, belangrijken H.K. te spreken, hopeloos en triestig. Men sluit zich in zijn Hollandsche zwaar op de handschheid af voor iets zóó waardevols als de lach der blijde muze, die in de rede van den pater voor de microfoon zoo licht en zoo amusant klonk, althans voor ònze ooren, die natuurlijk óók laf en triest en hopeloos zijn, maar die naar de voordracht van pater van Heugten in elk geval geboeid en dànkbaar hebben geluisterd.
***
Inmiddels heeft H.K. weer op het stukje van pater van Heugten geantwoord. Nu hij gelijk gekregen heeft is hij óók weer woedend, en zelfs nog erger dan eerst. Wij vreezen, dat zelfs geen bedevaart zal helpen...
R.D.G.
| |
Devaluatie en corsetten.
In het avondblad van De Maasbode van 4 Juni kon men in een hoofdartikel over de sociaalpolitieke onrust in het Zuiden lezen, dat in België de devaluatie een belangrijk deel der waarde aan de reeds lage loonen ontnomen heeft, een omstandigheid, die, te zamen met nog eenige andere omstandigheden, volgens het artikel in De Maasbode, noodzakelijk tot een volksuitbarsting móét leiden.
Aan de achterzijde van het blad, waarop dit hoofdartikel voorkomrt treft men midden in de redactioneele rubrieken een advertentie aan van het anonyme Nederlandsche comité voor ... devaluatie, dat vraagt om steun, opdat ook wij hier tot devaluatie komen!
Wat op de eene pagina van het blad bijna bij wijze van alarm beschouwd wordt als onvermijdelijk leidend tot ontwaarding der loonen en zoo betreurenswaardige volksuitbarstingen, laat men op de andere pagina met heftige woorden als het uitkomst brengende middel aanprijzen. Wel is waar wordt, en zeker tusschen de redactioneele rubrieken, deze aanprijzing duur betaald, maar dit is minder een verontschuldiging dan dat het de zaak nog verergert.
In hetzelfde blad wordt trouwens ook een advertentie opgenomen van het maandblad Holland-U.S.S.R., dat zijn Hollandsche sympathieën niet zijn sympathieën voor de Sovjet-unie in den weg laat staan, waarin het van de gebruikelijke beschouwingen in De Maasbode over Sovjet-Rusland nog al verschilt.
Waarom is men in deze dingen volstrekt niet kieskeurig en bekijkt men wèl zoo angstvallig de corsettenadvertenties, die men principieel met opoffering hunner revenuen weigert, zoo de gezellen in de stypinrichting ten minste niet met een paar zoowel technisch als moreel vakkundig aangebrachte krasjes in de matrijzen tegelijk met hun opbrengst ook de bedreigde zedelijkheid redden?
A.
| |
Volkskarakter en godsdienst.
In het tijdschrift Brabantia Nostra schrijft pater Gervasius een artikel, waarin hij critisch den eenvoud in het
| |
| |
Brabantsche volkskarakter opspoort en dien, ondanks eenige voorkomende zonden tegen die deugd, als trek in het volkskarakter van het katholieke zuidergewest vaststelt. Er is pater Gervasius veel aan gelegen, dat het Brabantsche volkskarakter, dat zulk een schoone deugd bezit, behouden blijft. De pater ziet ook het verband tusschen dit karakter en den godsdienst der Brabanters. En hij put uit zijn betoog deze les: dat Brabant in het belang van zijn zuiver volkskarakter zijn godsdienst dient te bewaren.
Als leeken in de theologie schrikken wij van zulk een klaarblijkelijk warm gebakerd chauvinisme, dat de wenschelijkheid van het behoud van den godsdienst afhankelijk stelt van de wenschelijkheid van het behoud van een gewestelijken volksaard. Wij meenden, dat de Brabanters, evenals wij allen, goed zouden doen hun godsdienst te bewaren om wille van de waarheid van dien gòdsdienst, om wille van het heil der onsterfelijke ziel van ieder katholiek individueel, om wille van het Godsrijk zelf, dat, gelukkig, ook nog aan andere volkskarakters dan alleen het Brabantsche, een woning houdt ingeruimd. Maar Brabant schijnt, vergeleken met andere gewesten, in de uitzonderlijke positie te verkeeren, iets hoogers en beters dan de eeuwige waarden te hebben, waarom er de godsdienst dient bewaard te worden, namelijk de tijdelijkheid van zijn volkskarakter, tot het behoud waarvan de godsdienst klaarblijkelijk zoo belangrijk bijdraagt. Stel de absurde hypothese van het omgekeerde, dat de godsdienst, afgemeten naar zijn belang voor het volkskarakter, schàdelijk bevonden wordt voor dat volkskarakter, en men is met dezelfde motiveering, niet bedenkelijk dicht bij het dwalende kamp der rassenideologie, maar men zit er midden in!
Men zal de waarde van het behoud van het Brabantsche volkskarakter kunnen erkennen en gelijktijdig vinden, dat het behoud van zulk een zuiver karakter in het belang van het behoud van den gòdsdienst der menschen is en dus van hun tijdelijk en eeuwig heil. Dat lijkt een betere regel, waarop Brabant, hóézeer het Brabant is en van het gewest houdende paters telt, beter doet geen uitzondering te maken, zelfs niet in de bespiegelingen van zijn publicisten.
Pater Gervasius heeft het natuurlijk niet zoo ongelukkig en misleidend bedoeld, maar dit geeft hem nog geen vrijbrief om het zoo ongelukkig en misleidend te zeggen in een tijdschrift, dat een gewestelijke wekroep is, en waarin zulke bovendien nog gespatieerd gedrukte verwarrende formuleeringen aanleiding tot gevaarlijke chauvinistische misvattingen kunnen worden.
R.D.G.
| |
Kloosterkunst.
De zusters van de Liobastichting te Egmond hebben de zusters van het Arme Kind Jesus te Simpelveld bereid gevonden om samen een zaakje in kerkelijke kunst, hoofdzakelijk paramentiek te beginnen te Maastricht, en de ateliers van eenige buitenlandsche Benedictijnerkloosters werken mee, om door hun reputatie gezag bij te zetten aan den goodwill dezer kloosterlijke handelsonderneming. Wij kunnen deze commercieele geste niet bewonderen. De zusters van de Liobastichting mogen kunstenaressen zijn en de zusters van
| |
| |
Simpelveld goede borduursters, die als het dan tòch moet, ook wel naar artistiek ontwerp kunnen arbeiden, de Benedictijnen mogen tenslotte een goeden naam hebben als handhavers eener aristocratische beschaving, ook in den liturgischen kerkdienst, al deze vereenigde qualiteiten maken niet waarschijnlijk, dat zij goed handelen door het risico te gaan dragen eener commercieele onderneming met de consequenties, die hieruit voortvloeien voor wat men in de wereld ‘het personeel’ noemt. Floreert de zaak, dan zal men de kloosterlijke arbeidskrachten moeten uitbreiden of aanvullen, hetgeen in de practijk neerkomt op de promotie van zuster X tot borduurster en van zuster Y, die toch wel aardig teekent, tot ontwerpster. Floreert de zaak niet, dan is er geen reden om haar te beginnen. Zou de kunst minder gediend zijn, wanneer de kloosterproductie op normale wijze in den handel werd gebracht door den bestaanden kunsthandel? Waarom moeten kloosterlingen optreden als zakenlieden, terwijl het hun voorrecht is, dat zij dit niet behoeven, omdat zij de armoede boven de winzucht en de veiligheid Gods boven het risico van de wereld verkiezen? Met de gelofte van gehoorzaamheid tot grondslag schept men goedkoope arbeidsvoorwaarden, maar slechte garanties voor wat de qualiteit betreft. En door aan handel te gaan doen, stelt men zich gelijk aan degenen, van wie men afscheid nam. Het ware beter, dat de Maastrichtsche zaak niet doorging! Geeft ze nu achteraf voor, de eenvoudige handelsonderneming van een zekeren mijnheer Frans Kox te zijn, dan wachte deze onderneming zich voor misleidende reclame met het handelsmerk ‘kloosterkunst’!
D.
Naar de fa. Loet C. Barnstein aan de bladen heeft medegedeeld heeft pater Hyacinth Hermans als adviseur voor de kerkscènes medegewerkt aan de film ‘Merijntje Gijzen’, vervaardigd naar den gelijknamigen roman van A.M. de Jong.
| |
Aan pater hyacinth
door 't filmen zòò verblind,
dat hij nu helpt verspreiden
den laster van den heiden
Hoe vreemd waait toch de wind
na ‘Roomsche Heldendaden’
waar men geen kruis meer vindt.
moet die nu maar berusten
in 't feit dat Barnstein wint?
Kom pater, drink een pint
en houd de Jong tot vrind!!
|
|